cursus 7 paragraaf verkleinwoorden

Verkleinwoorden
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verkleinwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Je weet hoe je het verkleinwoord moet schrijven

Slide 2 - Slide


Wat zijn ook alweer zelfstandige naamwoorden? Schrijf er één op.

Slide 3 - Open question

ZN kun je verkleinen
Als je een ZN verkleint, plak je er meestal het achtervoegsel – je achter.
 

Slide 4 - Slide

Bedenk een verkleinwoord met -je

Slide 5 - Open question

Soms moet je nog iets anders veranderen:


Stoel – Stoeltje 
Boom – Boompje 
Leerling – Leerlingetje
Woning - Woninkje

Slide 6 - Slide

Wat is het verkleinwoord van
"de boom"?

Slide 7 - Open question

Wat is het verkleinwoord van
"de ketting"?

Slide 8 - Open question

Wat is het verkleinwoord van
"het schrift"?

Slide 9 - Open question

Wat is het verkleinwoord van
"de pen"?

Slide 10 - Open question

Wat is het verkleinwoord voor de schutting?

Slide 11 - Open question

Wat is het verkleinwoord voor de bril?

Slide 12 - Open question

Aan de slag
Cursus 7 
paragraaf 5 opdracht 1 t/m 5 
minimaal 60% score
Klaar? rustig verder oefenen
schrijfopdracht

Slide 13 - Slide

Welke woorden zijn allemaal goed geschreven?
A
boompje, leletje, kettinkje
B
boomje, lelletje, kettinkje
C
boompje, lelletje, kettingkje
D
boompje, lelletje, kettingkje

Slide 14 - Quiz