3.3 Lezen oefentoets KGT

3.3 Lezen oefentoets KGT
We gaan voor de laatste keer oefenen voor het SO op maandag is. 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

3.3 Lezen oefentoets KGT
We gaan voor de laatste keer oefenen voor het SO op maandag is. 

Slide 1 - Slide

Wat staat er in een kernzin?
A
uitleg over het onderwerp.
B
de belangrijkste informatie van een alinea.
C
de inleiding van de tekst.
D
een opsomming of tegenstelling.

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Slide

Lees tekst 1 in de tekst bijlage verkennend.

Wat is het onderwerp van tekst 1?
A
bijzonder gebruik van sensors
B
een nieuw soort fictieboek
C
levensechte hoofdpersonen

Slide 4 - Quiz

Hoeveel alinea's heeft tekst 1?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

Lees tekst 1 in de tekst bijlage nauwkeurig.

Welke zin uit alinea 2 van tekst 1 is een bijzaak?
A
Het nieuwe boek zit vol sensors.
B
Dat zijn kleine apparaatjes die 'voelen' wanneer je een bladzijde omslaat.
C
Die sensors zitten vast aan een vest.

Slide 6 - Quiz

Waar staat de kernzin van alinea 3 van tekst 1?
A
In alinea 3 is de eerste zin de kernzin.
B
In alinea 3 is de laatste zin de kernzin.
C
In alinea 3 staat geen kernzin.

Slide 7 - Quiz

In tekst 1 staan vier dingen die het nieuwe fictieboek gebruikt om de ervaringen van de hoofdpersoon na te bootsen. Welke vier dingen zijn dat?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Lees tekst 2 in de tekst bijlage nauwkeurig.
Schrijf het signaalwoord op uit alinea 1 dat een tegenstelling aangeeft.

Slide 10 - Open question

Welke zin uit alinea 2 van tekst 2 is een bijzaak? Schrijf deze zin op. Leg uit waarom deze zin een bijzaak is.

Slide 11 - Open question

In regel 13 van tekst 2 staat het tussenkopje 'Tips'. Op welke alinea('s) slaat dit tussenkopje?
A
alleen alinea 3
B
alinea 3 en 4
C
alinea 3, 4 en 5

Slide 12 - Quiz

Zoek in tekst 2 een woord dat ongeveer hetzelfde betekent als...
spreekbeurt (r. 1)

Slide 13 - Open question

Zoek in tekst 2 een woord dat ongeveer hetzelfde betekent als...
spanning (r. 14)

Slide 14 - Open question

Als je spreekangst hebt, weet je niet meer wat je moet zeggen. Hoe komt dat, volgens tekst 2?
A
Je krijgt door de spanning een brok in je keel.
B
Je kunt door de spanning niet goed nadenken.
C
Je vergeet door de spanning wat je wilt zeggen.

Slide 15 - Quiz

Wat zijn volgens tekst 2 de twee voordelen van laag ademhalen?
A
Je buik gaat op en neer en je stem blijft normaal.
B
Je wordt rustiger en je buik gaat op en neer.
C
Je wordt rustiger en je stem blijft normaal.

Slide 16 - Quiz