MZ1B samenvatten en hoofdgedachte

Lesdoelen

  • Je leert hoe je een samenvatting moet schrijven a.h.v. sleutelwoorden.
  • Je leert wat een 'hoofdgedachte' is en hoe je deze kunt bepalen. 
  • Je leert verschillende nieuwe woorden.
 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Lesdoelen

  • Je leert hoe je een samenvatting moet schrijven a.h.v. sleutelwoorden.
  • Je leert wat een 'hoofdgedachte' is en hoe je deze kunt bepalen. 
  • Je leert verschillende nieuwe woorden.
 

Slide 1 - Slide

Planning
  1. Uitleg samenvatten & sleutelwoorden
  2. Opdrachten werkboek maken 
  3. Studiemeter 
  4. Woordenschatopdracht
  5. Opdracht werkboek maken
  6. Quizlet


Slide 2 - Slide

Hoe vat je een tekst samen?
  1. Lees de tekst intensief
  2. Schrijf sleutelwoorden op
  3. Vat samen a.h.v. je sleutelwoorden
  4. Controleer je samenvatting
Dit doe je op papier of in je hoofd. 
Sleutelwoorden
Werkwoorden/ zelfstandig naamwoorden;
Ze staan vaak in de inleiding en het slot;
Ze komen vaak voor in de tekst.

Slide 3 - Slide

Wat is het sleutelwoord?

Slide 4 - Slide

Vul het sleutelwoord in.

Slide 5 - Open question

Maken leerwerkboek 
Opdracht 3 en 5 (vanaf blz. 202)



Klaar?
- Neem Theorie 3 de hoofdgedachte (blz. 206) bepalen goed door.
- Maken opdracht 8 (blz. 209)

Slide 6 - Slide

Hoofdgedachte
Het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd in één of enkele zinnen. 

Hoe kun je de hoofdgedachte vinden? 
Lees de tekst intensief en vat de tekst samen. 
Beantwoord de vraag: wat wil de schrijver met de tekst zeggen?



Waarom belangrijk?
Tekstbegrip: als je de tekst niet begrijpt, kan je nooit de hoofdgedachte achterhalen.  
Regelmatig een examenvraag: ‘Wat is de hoofdgedachte van de tekst?’

Slide 7 - Slide

Hoeveel woorden kent een volwassene (gemiddeld)?
Hoe vergroot je je woordenschat?
Lezen, lezen, lezen…;
Besteed aandacht aan woorden tijdens het lezen;
Zoeken onbekende woorden op in het woordenboek.

Slide 8 - Open question

Wat betekent 'bbp'?
A
bruto buitenlands product
B
buitenlands beroepsproduct
C
binnenlands beroepsproduct
D
bruto binnenlands product

Slide 9 - Quiz

Wat betekent 'relatief'?
A
in tegenstelling tot
B
beoordeeld ten opzichte van iets anders
C
in vergelijking met het verleden
D
erg weinig

Slide 10 - Quiz

Wat betekent 'arbeidsproductiviteit'?
A
Het aantal producten dat per werknemer wordt gemaakt in een bepaald tijdsbestek.
B
Het aantal arbeiders werkzaam in het productieproces.
C
Werkgelegenheid
D
Afname van werkloosheid.

Slide 11 - Quiz

Wat betekent 'regime'?
A
democratisch land
B
beleid
C
streng in de leer
D
star

Slide 12 - Quiz

Wat betekent 'efficiënt'?
A
ondoelmatig
B
een nasleep hebben
C
met snel en veel resultaat
D
met bedoelde uitwerking

Slide 13 - Quiz

Maken
Opdracht 8 (blz. 209)


Klaar? Studiemeter – 3F – lezen- tekst 1 t/m 4

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Terugblik
Wat zijn sleutelwoorden? 
Hoe bepaal je de hoofdgedachte? 
Huiswerk: 
Opdracht 3, 6 & 8 uit het werkboek. 
Studiemeter - VIA Starttaalonline - 3F - lezen - tekst 1 + 2 

Volgende week: intensief luisteren, hoe doe je dat? 

Slide 16 - Slide