LWE_2022_week15_les1_2MH_zinsontleding

1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Du hast 3 min für:


Je hebt 3 min om: 
  • te gaan zitten
  • jas uit
  • oortjes uit
  • mobiel in je tas
  • laptop gesloten op tafel
  • boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00

Slide 2 - Slide

Was machen wir heute?



  • Erklärung zinsontleding en naamvallen







  • An die Arbeit


  • Abschluss/Hausaufgaben

Slide 3 - Slide

Am Ende der Stunde........
- kan je het onderwerp en het lijdend voorwerp in een zin herkennen, doordat je opdrachten hebt gemaakt

Slide 4 - Slide

Satzanalyse (zinsontleding)
  •  Wat is een naamval?

  • Naamvallen zijn nodig om de  functie van een zinsdeel aan te geven.
  • Welke zinsdelen ken je in het Nederlands?
  • Onderwerp, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde (Wat is het gezegde?)
  • Alle werkwoorden in een zin

Slide 5 - Slide

In het Duits
  • Het onderwerp staat in de 1e naamval (Nominativ)
  • Het meewerkend voorwerp staat in de 3e naamval (Dativ)
  • Het lijdend voorwerp staat in de 4e naamval (Akkusativ)
  • Er is ook nog een 2e naamval die een bezit aangeeft. Deze leer je in de bovenbouw (Genitiv)

Slide 6 - Slide

Bij de naamvallen horen voorzetsels
Voorzetsels met de 4e naamval (Präpositionen mit dem Akkusativ)

  • durch 
  • für
  • gegen
  • ohne
  • um
  • door
  • voor
  • tegen
  • zonder
  • om
  • Als in een zin één van deze voorzetsels staat dan weet je dat het woord erachter een 4e naamval krijgt (lijdend voorwerp).

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Je hebt geleerd dat het persoonlijk voornaamwoord na een voorzetsel veranderd. Bijvoorbeeld ich----->mich







  • Hoe weet ik nu of het woord dat voor het zelfstandig naamwoord staat, de 1e naamval of de 4e naamval krijgt als er geen voorzetsel in de zin staat?

Slide 9 - Slide

Ontleden
Hoe vind je het onderwerp
1e naamval? 




Hoe vind je het lijdend voorwerp 
4e naamval?
  • Wie of wat + werkwoordelijk gezegde (alle werkwoorden in de zin)
  • Wie of wat + ww gezegde+onderwerp. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Pak de schema's op bladzijde 76 erbij
Beispiele:
Met voorzetsel (Wat is het onderwerp en wat het lijdend voorwerp?)
  1. Sie will lieber ohne mein.........Vater Schuhe kaufen gehen.
  2. Für d............Verein (m) von ihrer Freundin ist dieses Spiel sehr wichtig.

Zonder voorzetsel, dus je moet ontleden.
  1. Ich habe e...................Mann (m) gesehen.
  2. Ich habe d...............Buch (o) gekauft.

Slide 15 - Slide

timer
10:00
timer
15:00
De eerste 10 minuten niet praten en geen vragen. Daarna fluisteren en vragen!

Slide 16 - Slide

Am Ende der Stunde........
- kan je het onderwerp en het lijdend voorwerp in een zin herkennen, doordat je opdrachten hebt gemaakt.


Slide 17 - Slide

Hausaufgaben
Machen: 

Lernen: Woordjes Lektion 4 blz. 86 van NL-DU en DU-NL

Slide 18 - Slide

Abschluss
Niet inpakken - luisteren
  • na startsignaal: inpakken
  • wel blijven zitten - stil
  • dan sluit ik de les af!
  • dan: klaar :)

Slide 19 - Slide

Vielen Dank! Auf Wiedersehen! 

Slide 20 - Slide