Les 3: Oorzaken en gevolgen van externaliserend gedrag

Les 3: Oorzaken en gevolgen van externaliserend gedrag
1 / 19
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 19 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Les 3: Oorzaken en gevolgen van externaliserend gedrag

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen tijdens de les?
- Lesdoelen
- Terugblik opdracht vorige les 
- Mindmap maken 
- Oorzaken van externaliserend gedrag 
- Gevolgen van externaliserend gedrag 
- Casusbespreking 
- Evalueren lesdoelen 


Slide 2 - Slide

Lesdoelen:
1: Aan het einde van de les kan ik minimaal 3 oorzaken van externaliserend gedrag verbinden aan de juiste casus.
2: Aan het einde van de les kan ik benoemen wat een gevolg voor de omgeving kan zijn van externaliserend gedrag. 

Slide 3 - Slide

Terugblik praktijkopdracht 
Opdracht: onderzoek volgende week op stage hoe de leerkracht omgaat met externaliserend gedrag. Daarnaast pas je zelf vanuit deze les de theorie toe in de klas. 

Wat hebben jullie gezien? Hoe reageerde de leerkracht op het gedrag? Welke theorie heb je toegepast? Heb je zelf ook een situatie meegemaakt betreft externaliserend gedrag?

Slide 4 - Slide

Opdracht:
Maak in tweetallen een mindmap over wat je al weet van mogelijke oorzaken en gevolgen van externaliserend gedrag. 

Slide 5 - Slide

Mogelijke oorzaken van externaliserend gedrag 
De mogelijke oorzaken worden onderverdeeld in 3 soorten factoren, namelijk:
- Biologische factoren 
- Omgevingsfactoren
- Leerproblemen of frustratie 
                                                                                           (Nanninga, 2014). 

Slide 6 - Slide

Biologische factoren 
Biologische factoren verwijzen naar eigenschappen van het kind die voortkomen uit aanleg of neurologische ontwikkeling. Sommige kinderen hebben een kwetsbaarder zenuwstelsel of een andere manier van informatieverwerking.
- ADHD
- Autisme 
- Temperament 

Welk concrete gedrag zie je in de klas?
- Kind kan snel boos worden, hyperactief gedrag waarin het kind door klas rent en moeite heeft met het opvolgen van groepsregels en structuur.                             (Verhulst, 2018).

Slide 7 - Slide

Omgevingsfactoren 
De sociale en opvoedkundige omgeving waarin een kind opgroeit, heeft veel invloed op gedrag. Inconsistente, onveilige of chaotische opvoedsituaties kunnen bijdragen aan externaliserend gedrag.
- Onveilige thuissituatie 
- Gebrek aan structuur/opvoedgrenzen
- Negatieve schoolervaringen 

Welk concrete gedrag zie je in de klas?
- Kind is opstandig en stoer gedrag (als overlevingsmechanisme). Kind kan moeilijk relaties opbouwen.                                                                                                                                  (Nanninga, 2014).

Slide 8 - Slide

Leerproblemen of frustraties 
Wanneer een kind moeite heeft met leren en constant faalervaringen opdoet, kan dit leiden tot frustratie, schaamte en boosheid. Externaliserend gedrag kan dan een manier zijn om deze gevoelens te uiten of te maskeren.
- Dyslexie/dyscalculie
- Niet op niveau uitgedaagd worden 
- Taalachterstand of concentratieproblemen 
Welk concrete gedrag zie je in de klas? 
- Kind maakt expres fouten of weigert mee te doen, vertoont clownesk gedrag om aandacht af te leiden van leerproblemen of wordt snel boos als iets niet lukt of als het vergeleken wordt met anderen                                                                                                                                         (Bosch, 2020). 

Slide 9 - Slide

Gevolgen van externaliserend gedrag in het basisonderwijs. 
Externaliserend gedrag, zoals agressie, opstandig gedrag of impulsiviteit, heeft niet alleen impact op het kind dat het vertoont, maar ook op de mensen eromheen. In de klas kan het zorgen voor onrust, spanning of zelfs angst. Voor het kind zelf betekent het vaak een reeks negatieve ervaringen die het leerproces en het zelfvertrouwen ondermijnen.

De gevolgen van externaliserend gedrag worden onderverdeeld op 3 niveaus, namelijk:
- Voor het kind: sociale uitsluiting, negatieve zelfbeeld, achterstanden in leren.
- Voor de klas: verstoring van lestijd, spanning in de groep.
- Voor de leerkracht/onderwijsassistent: verhoogde werkdruk, gevoelens van machteloosheid.

Slide 10 - Slide

Gevolgen voor het kind 
Negatief zelfbeeld: Door conflicten, straf en afwijzing kan een kind gaan geloven dat het ‘stout’ of ‘slecht’ is.
Afwijzing door leeftijdsgenoten: Andere kinderen willen niet meer met hem/haar spelen of samenwerken.
Problemen met leren: Door conflicten mist het kind instructietijd of is het te gespannen om zich te concentreren.
Verlies van motivatie: Als een kind steeds negatieve reacties krijgt, kan het afhaken (“Het maakt toch niet uit wat ik doe”).
Langetermijnrisico’s: Verhoogde kans op schooluitval of verdere gedragsproblemen in de puberteit.                                                                                                                                       (Bosch, 2020).

Slide 11 - Slide

Gevolgen voor de klas 
Minder lestijd en focus: Leerkrachten en assistenten moeten steeds onderbreken om in te grijpen.
Spanning en angst bij andere leerlingen: Kinderen kunnen schrikken van agressief gedrag of zich onveilig voelen.
Negatieve groepssfeer: Er ontstaan groepjes (“wij” vs. “hij/zij”), pesten of buitensluiten.
Slechte voorbeeldwerking: Andere kinderen kunnen gedrag kopiëren (“hij mag het toch ook?”).

Slide 12 - Slide

Gevolgen voor de leerkracht/onderwijsassistent
Hoge werkdruk: Je bent voortdurend bezig met ‘brandjes blussen’.
Machteloosheid of frustratie: “Wat ik ook doe, het helpt niet.”
Verminderd zelfvertrouwen: Je kunt gaan twijfelen aan je aanpak of pedagogische vaardigheden.
Minder aandacht voor andere kinderen: De rest van de groep komt in het gedrang.

Emotionele belasting: Soms neem je het gedrag of de verhalen van het kind mee naar huis.

Slide 13 - Slide

Casusbespreking 
Opdracht: bespreek de volgende casus met een medestudent en beantwoord de volgende vragen:
- Welke gedragingen zie je bij dit kind?
- Wat kunnen mogelijke oorzaken zijn (biologisch, omgeving, leren)
- Wat kunnen gevolgen zijn voor de leerling, de klas en de leerkracht?
- Wat zou een onderwijsassistent concreet kunnen doen? 

Slide 14 - Slide

Casus 1: 
Luc (7 jaar) komt de klas binnen met een diepe frons op zijn gezicht. Zijn jas gooit hij op de grond, zijn rugtas belandt half open in een hoek van het lokaal. Meester Martijn probeert hem vriendelijk te begroeten, maar Lars kijkt hem niet aan. Zodra het rekenwerk op tafel komt, begint Luc onrustig te wiebelen. Na een paar minuten slaat hij met zijn hand op tafel en roept hard: “Ik snap er niks van!” Als meester Martijn hem wil helpen, duwt Luc de stoel omver en stormt hij naar de bouwhoek, waar hij zich onder een tafel verstopt.
Luc woont met zijn moeder en twee jongere broertjes. Zijn moeder werkt nachtdiensten in de zorg en is vaak erg moe. Er is weinig ritme thuis; etenstijden en bedtijden wisselen per dag. Soms weet Luc niet wie hem komt ophalen van school. Hij zegt regelmatig dat hij ‘alles zelf moet doen’ en snel ‘gek wordt van iedereen die wat van hem wil’.

In de klas laat Lars vaak heftig gedrag zien. Hij schreeuwt, slaat soms met spullen of loopt boos weg. Op rustige momenten is hij stil en teruggetrokken, alsof hij even niet wil bestaan.

Slide 15 - Slide

Casus 2: 
“Meester, dit is echt saaaaai!” roept Kim (9 jaar) terwijl de les net begonnen is. Ze draait op haar stoel, tikt klasgenoten aan en kletst hardop met iedereen die maar wil luisteren. Als haar buurjongen vraagt of ze stil kan zijn, snauwt ze terug: “Jij bent niet mijn baas!”
Kim is een vrolijke, expressieve leerling met een hoop energie. Ze heeft altijd wel iets te vertellen, vaak op het verkeerde moment. Ze maakt snel grapjes, maar die slaan soms om in scherpe opmerkingen. Als iets niet lukt, schuift ze het boek opzij en roept: “Ik hoef dit niet. Ik snap het toch nooit.” Thuis is Kim een handenbindertje. Haar moeder vertelt dat ze thuis ook vaak ruzie maakt met haar broer en constant aandacht vraagt. Er zijn vermoedens van ADHD, maar een onderzoekstraject is nog niet gestart. Ze lijkt moeite te hebben met grenzen, maar ook met het vinden van rust.

Op school worstelt Fatima met samenwerken. Ze wil graag bepalen wat er gebeurt, en als het niet volgens haar gaat, haakt ze af of wordt ze boos. Soms zoekt ze juist extra contact door grapjes te maken, maar dat leidt vaak tot onrust.


Slide 16 - Slide

Casus 3: 
Joris (10 jaar) zit met zijn armen over elkaar achter in de klas. Zijn schrift ligt dicht voor hem, potlood ongebruikt. “Waarom zou ik dit doen?” bromt hij als meester Leon een opdracht uitlegt. Als een klasgenoot een fout antwoord geeft, grinnikt Joris zacht en zegt: “Wat ben jij dom.”
Joris heeft al langere tijd moeite met taal. Hij begrijpt instructies vaak niet goed en voelt zich snel onzeker als hij moet voorlezen of iets moet presenteren. Door zijn taalachterstand krijgt hij extra hulp, maar hij vindt het lastig om die hulp te accepteren. Hij verbergt zijn moeite achter een dikke muur van sarcasme en stoer gedrag. Tijdens groepsopdrachten haakt Joris vaak af. Hij zegt dat hij er geen zin in heeft of dat de anderen het toch beter weten. Soms maakt hij expres fouten of verpest hij het werk van anderen. Buiten op het plein staat hij vaak alleen, met zijn capuchon op. Als iemand hem aanspreekt, reageert hij kortaf of loopt hij weg.

Slide 17 - Slide

Evalueren lesdoelen 

Speel het spelletje met de klas! :)

Slide 18 - Slide

Wat vonden jullie van de les?

Slide 19 - Mind map