Week 44: les 1

Welkom!
  • Telefoon in de telefoontas.
  • Ga rustig op je plek zitten.
  • Leg je werkspullen op tafel.
  • Leg je boek op tafel.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
  • Telefoon in de telefoontas.
  • Ga rustig op je plek zitten.
  • Leg je werkspullen op tafel.
  • Leg je boek op tafel.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Even bijkletsen over de vakantie (5 minuten)
  • Lezen (10 minuten)
  • Woord van de dag (10 minuten)
  • Uitleg Les 13 (10 minuten)
  • Zelfstandig werken (10 minuten)

Slide 2 - Slide

timer
5:00

Slide 3 - Slide

10 minuten lezen!
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Leerdoel
In deze les leer je hoe de persoonsvorm en het voltooid deelwoord schrijft.

Slide 5 - Slide

Wat is een persoonsvorm?
timer
0:30

Slide 6 - Open question

Wat is een voltooid deelwoord?
timer
0:30

Slide 7 - Open question

Wat is een voorbeeld van een sterk werkwoord? (meerdere antwoorden goed)
A
Lopen
B
Varen
C
Fietsen
D
Ontdekken

Slide 8 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een zwak werkwoord?
A
eten
B
slaan
C
drinken
D
bellen

Slide 9 - Quiz

Les 13: Werkwoordspelling
Persoonsvorm in tegenwoordige tijd:
  • Bij ik schrijf je de ik-vorm.
  • Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm + t.
  • Bij wij, jullie en zij (mv) schrijf je het hele werkwoord.
  • Andere regels bij onregelmatige werkwoorden: hebben, mogen, zullen, willen, zijn, kunnen.

Slide 10 - Slide

Les 13: Werkwoordspelling
Persoonsvorm in verleden tijd:
  • Bij zwakke werkwoorden: 'T KoFSCHiP
  • Eindigt het op een van deze letters dan -te of -ten.
  • Eindigt het op een andere letter dan -de of -den.
  • Bij sterke werkwoorden verandert de klank.
  • Bij onregelmatige werkwoorden verandert er meer dan alleen de klank: hebben, mogen, zullen, willen, zijn, kunnen.

Slide 11 - Slide

Les 13: Werkwoordspelling
Voltooid deelwoord:
  •  Begint vaak met ge-, soms met be-, ver- of ont- en eindigt op -en, -t of -d.
  • Gebruik de verleden tijd van de het werkwoord om erachter te komen of je een -d of een -t schrijft.

Slide 12 - Slide

Les 13: Werkwoordspelling
Engelse werkwoorden:
  • Je schrijft ze op dezelfde manier zoals je Nederlandse werkwoorden schrijft.
  • Voorbeeld: Mailen, deleten, appen.

Slide 13 - Slide

Zelfstandig aan de slag!
Maak opdracht 1 t/m 5 van Les 13.
Boek: blz. 30
Eerder klaar? Werk verder!
Niet af? Huiswerk voor vrijdag!

Slide 14 - Slide