This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Nederlands
1D donderdag 19 september
Slide 1 - Slide
Wat heb je op je tafel liggen?
- Je schrift.
- Je werkboek.
- Je chromebook.
- Een pen of potlood.
Slide 2 - Slide
Programma
Lezen
Controle van het huiswerk
Herhaling
Nakijken
4e uur
10.45- 11.30u
Slide 3 - Slide
Leerdoel
Je leert werkwoorden herkennen.
Slide 4 - Slide
Lezen
timer
7:00
Slide 5 - Slide
Leg je schrift open op tafel. Zo kan ik zien wat je gemaakt hebt.
Slide 6 - Slide
Herhaling
Bekijk de volgende zin:
De artiesten hebben een luid applaus gekregen.
Welke twee werkwoorden (ww) staan in deze zin?
hebben en gekregen
Het werkwoord is een woordsoort.
In een zin staan altijd één of meer werkwoorden!
Slide 7 - Slide
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, moeten, mogen, worden, zijn of zullen.
Slide 8 - Slide
Zo herken je een werkwoord
Een werkwoord kun je vervoegen. Je maakt er dan verschillende werkwoordsvormen van.
Bijvoorbeeld krijgen:
krijg, krijgt, krijgen, kreeg, kregen, gekregen.
Slide 9 - Slide
Eens kijken wat je al weet..
Fouten maken mag!
We reageren niet op elkaar tijdens de oefening.
Slide 10 - Slide
Kies het werkwoord of de werkwoorden.
A
fietsen
B
huis
C
koning
Slide 11 - Quiz
Kies het werkwoord of de werkwoorden.
A
kopen
B
lachen
C
onder
Slide 12 - Quiz
Kies het werkwoord of de werkwoorden.
A
rappen
B
smiley
C
verhuizen
D
zwemmen
Slide 13 - Quiz
Heel goed! We gaan verder!
Slide 14 - Slide
Noteer bij de volgende zinnen alle werkwoorden.
Slide 15 - Slide
Vanmorgen bestelde ik al mijn schoolspullen in één keer online.
Slide 16 - Open question
Met het hete weer drink ik wel drie liter water op een dag.
Slide 17 - Open question
Wanneer installeren jullie die app nou een keer?
Slide 18 - Open question
Jolanda heeft alle vakanties in haar agenda genoteerd
Slide 19 - Open question
Noteer van de volgende woorden het hele werkwoord.
Slide 20 - Slide
Bijvoorbeeld:
ww = loop
hele ww = lopen
Slide 21 - Slide
gemaakt
Slide 22 - Open question
praat
Slide 23 - Open question
lachtte
Slide 24 - Open question
mailt
Slide 25 - Open question
gingen
Slide 26 - Open question
Dan gaan we nu nakijken.
Pak je schrift erbij. Heb je een antwoord niet goed? Verbeter deze dan.
Slide 27 - Slide
Je mag dit doen met degene die naast je zit, of voor jezelf.
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Dat was 'm alweer. Straks gaan we verder met een nieuwe paragraaf!