Leestekens

vandaag 
  • Herhaling HOOFDLETTERS
  • Leestekens
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

vandaag 
  • Herhaling HOOFDLETTERS
  • Leestekens

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel
Je gebruikt leestekens en tekens bij woorden juist.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

3.2 Leestekens en tekens bij woorden

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

De theorie....

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Waarom zijn leestekens belangrijk?
  • Zonder leestekens kan een tekst slecht leesbaar zijn
  • Zonder leestekens kan een zin verkeerd begrepen worden

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Punt
  • aan het eind van de zin
  • soms bij afkortingen
  • niet na afkortingen van maten en gewichten

Dus:
  • We berekenen geen bezorgkosten.
  • We sturen het pakket z.s.m. op.
  • Maar: Is het bedrag inclusief btw? 3 m (meter), 10 kg (kilogram)


Slide 6 - Slide

Een echte afkorting wordt gelezen alsof er geen afkorting staat:
a.d.h.v. (lezen we als aan de hand van)
incl. (lezen we als inclusief)
m.a.w. (lezen we als met andere woorden)

De andere types afkortingen worden wel als afkorting gelezen; 
Initiaalwoorden spreken we letter voor letter uit.
btw (lezen we als [bee-tee-wee])
gsm (lezen we als [gee-es-em])
pc (lezen we als [pee-see])
Vraagteken
  • Na een vraag, komt een vraagteken.

  • Hoe hard mag je hier rijden?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Uitroepteken
  • Bij een bevel:       Hou daar onmiddellijk mee op!
  • Bij een uitroep:   Dat is belachelijk!

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

mag ik aub de suiker van u
A
Mag ik aub de suiker van u.
B
Mag ik a.u.b. de suiker van u.
C
Mag ik aub de suiker van u?
D
Mag ik a.u.b. de suiker van u?

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

ik wil dat jullie nu een antwoord geven
A
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven?
B
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven.
C
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven!
D
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven!.

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Komma
  • in op­so­m­min­gen
  • Voor deze saus heb je uien, kno­flook, to­maten en  olij­folie nodig.
  • tussen twee werkwoordsvormen die niet bij elkaar horen (in samengestelde zinnen) :
  • Als we je roep­en, mag je binnen­ko­men.  
  • voor en/of na een aans­prek­ing of een tussen­werpsel
  • Joey, help je die mev­rouw even?  en ook   “Poeh, wat ben ik moe zeg!” of Helaas, de ploeg heeft de volgende ronde niet bereikt.
  • voor voeg­woorden zoals om­d­at, maar, nadat, want, voord­at:  
  • De hard­loop­wed­strijd gaat niet door, om­d­at er nood­weer voor­speld is.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Komma 
Ook zorgt de komma voor rust en verschil in toonhoogte:
  • Ik was het niet het was volgens mij Joris die jongen die       gisteren ook mee voetbalde.
  • Ik was het niet, het was volgens mij Joris, die jongen die  gisteren ook mee voetbalde.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

oma kunt u mij de stroop aangeven
A
Oma? Kunt u mij de stroop aangeven?
B
Oma. Kunt u mij de stroop aangeven?
C
Oma, kunt u mij de stroop aangeven.
D
Oma, kunt u mij de stroop aangeven?

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Dubbele punt
  • na een aankondi­ging van een op­so­m­ming : 
  • Dit zijn de na­men van de stu­den­ten die zijn in­geloot: El­len, Wouter, Amina, Bruce en Peter.
  • om een citaat aan te kondi­gen : 
  • De train­er riep: ‘Kom op, vol­houden!’
  • voor een uitleg: 
  • Zo laad je de accu op: ...

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Puntkomma
Om zinnen te verbinden die bij elkaar horen of die bijna hetzelfde zeggen:
Net als een punt sluit de puntkomma de zin af, maar maakt direct duidelijk dat er een verband is met de volgende mededeling.

  • Het is vijf uur; we stop­pen er­mee.
  • De reis naar Parijs duurde erg lang; we waren bijna de hele dag onderweg.
  • Beginnen jullie maar alvast; door het drukke verkeer ben ik later. 


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Aanhalingstekens
  • bij een citaat, dus iemand zegt letterlijk iets : 
  • Li­anne verzocht: ‘Wil iedereen zijn mo­biel uitz­etten?’
  • als je een woord iron­isch bedoelt, dus niet cynisch! 
  • Echt ‘knap’ dat je een twee hebt.
  • als het om het woord of de groep woorden zelf gaat:
  • ‘Fa­ci­liter­en’ betek­ent: iets mo­gelijk maken.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen
A
Je kunt twee dingen doen: "Wel of niet leren voor je examen."
B
Je kunt twee dingen doen; wel of niet leren voor je examen.
C
Je kunt twee dingen doen: wel of niet leren voor je examen.
D
Je kunt twee dingen doen. Wel of niet leren voor je examen.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

wat heerlijk zeg het regent pijpenstelen
A
Wat "heerlijk" zeg. Het regent pijpenstelen.
B
Wat "heerlijk" zeg, het regent pijpenstelen.
C
Wat heerlijk zeg; het regent pijpenstelen.
D
Wat heerlijk zeg, het regent pijpenstelen.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Tekens bij woorden
Tekens bij woorden maken duidelijk hoe een woord gelezen of uitgesproken moet worden.
   

Vaak is dat gewoon nodig voor de uitspraak; soms geeft het ook aanwijzingen hóé een woord of een zin gelezen moet worden.


apostrof
trema
accent
weglatingsstreepje

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Tekens bij woorden
  • apostrof
  • trema
  • accent
  • weglatingsstreepje


Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Hoe schrijf je het goed?
's Avonds ga ik naar het café voor twee drankjes. Dan loop ik naar de taxi's, die aan de voor- en achterzijde van de markt staan.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Apostrof
1. Meervoud op klinkers behalve -e: radio's, taxi's, paraplu's, baby's. Maar: drankjes (want -e, dus geen ')
2. Bezit op -s, -z of -x: Max' fiets, Dennis' auto, Yesilgöz' werk.
3. Deel van het woord weg: A'dam, 's Avonds.
4. Bij letterwoorden: SP'er, mbo'er, A4'tje.
5. bij afkortingen: b.v.'s, b.v.'tje


Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Trema 
Als je het woord anders verkeerd uitspreekt:
 reünie, Italië, creëren, ruïne, kopiëren


 vergelijk eens met:
  reunie, Italie, creeren, ruine, kopieren

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Accent aigu (rechts) of grave (links)
om te laten zien of je de klank kort of lang uitspreekt. 
Het zijn de streepjes naar links (è), naar rechts (é) en het ‘dakje’ (ê): 
logé, café, première, crêpe, enquête

om aan te geven op welk woord de nadruk moet liggen. Gebruik dan het streepje naar rechts:
     – Ik vind dat we dat juist wél moeten doen.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Weglaatstreepje
Je gebruikt een streepje als weglatingsstreepje als je een deel van het woord weglaat. Op de plaats van het streepje kun je dus een ander woord lezen:
 ochtend- en middagdienst 
klein- en achterkleinkinderen
voor- en nadelen

Zou je het weglatingsstreepje niet gebruiken, dan zou je misschien vaak woorden herhalen in je tekst. En dat staat niet zo mooi.


Slide 25 - Slide

This item has no instructions

cafés
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

avocadoos
A
goed
B
fout

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

groente, fruit en tuinafval
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Melle's les
A
goed
B
fout

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Mario's boek
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Génant
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

reunie
A
goed
B
fout

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

De hoofdstad van Noord-Brabant is
s Hertogenbosch
A
goed
B
met apostrof
C
met streepje
D
met apostrof en streepje

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions