Nieuwsbegrip

Nieuwsbegrip
1 / 23
next
Slide 1: Slide
Alfabetisering NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nieuwsbegrip

Slide 1 - Slide

Lees de tekst
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

In de grafiek staat informatie over kinderen van 10 tot en
met 14 jaar met een eigen bedrijf.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

In de grafiek staat informatie over de jaren 2019 tot en
met 2024.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

In de grafiek kun je niet zien hoeveel kinderen van 10-14
jaar in totaal een eigen bedrijf hadden tussen 2019-2024.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

de grafiek gaat alleen over de kinderen die hun bedrijf
hebben ingeschreven bij de Kamer van Koophandel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Welke leeftijdsgroep heeft het grootste aantal kinderen met een eigen bedrijf?
A
12
B
13
C
14
D
15

Slide 8 - Quiz

Geldt dit voor alle jaren?
A
Ja, de groep van 14 jaar is het grootst alle jaren
B
Nee, de groep van 14 jaar is niet het grootst

Slide 9 - Quiz

Hoeveel kinderen hadden in totaal (ongeveer) een eigen bedrijf in het jaar 2019?
A
100
B
101
C
112
D
200

Slide 10 - Quiz

In welke regel van de tekst staat deze informatie ook?
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 11 - Quiz

Bij welke leeftijdsgroep zijn er maar heel weinig kinderen met een eigen bedrijf bijgekomen?

A
10
B
11
C
12
D
13

Slide 12 - Quiz


Bij twee leeftijden hadden in het jaar 2022 minder kinderen een eigen bedrijf dan. Welke leeftijden zijn dat?
A
10
B
11
C
13
D
14

Slide 13 - Quiz

Denk je dat het aantal kinderen met
een eigen bedrijf nog gaat toenemen? Leg je antwoord uit.

Slide 14 - Open question

In regel 4-5 staat: Daar staan nu meer dan drie keer zoveel tieners ingeschreven als vijf jaar geleden.
A
Een opsomming
B
Een tegenstelling
C
Een vergelijking

Slide 15 - Quiz

In regel 7-8 staat: In 2019 waren er 112 jonge ondernemers met een eigen bedrijf.
Nu staan er 355 kinderen tussen de 10 en 14 jaar ingeschreven bij de Kamer van
Koophandel. 

Slide 16 - Slide

Welk verband is er tussen deze twee zinnen?
A
Een opsomming
B
Een tegenstelling
C
Een vergelijking

Slide 17 - Quiz

Lees regel 10-11: Meestal gaat het om kleding of andere modeartikelen, zoals
sieraden of make-up. 

Slide 18 - Slide

Welk verband staat er in deze zin?
A
Een opsomming
B
Een tegenstelling
C
Een voorbeeld

Slide 19 - Quiz

In regel 30 staat het woord Maar. Welke tegenstelling lees je in het stukje tekst?

A
af en toe geld verdienen <-> regelmatig geld verdienen
B
familie en vrienden <-> de Kamer van Koophandel
C
je bedrijf niet inschrijven <–> eieren verkopen in de buurt

Slide 20 - Quiz

In regel 34-35 staat: Daarom zijn er waarschijnlijk nog veel meer kinderen met een eigen bedrijfje. 
Het woord daarom geeft een reden-gevolg aan.
Om welke reden zijn er waarschijnlijk nog veel meer kinderen met een eigen bedrijfje?

Slide 21 - Slide

Antwoord

Slide 22 - Open question

In regel 48-53 staat een opsomming. Welk signaalwoorden in dit stukje geven deopsomming aan?
A
dus
B
verder, tot slot
C
verder, namelijk

Slide 23 - Quiz