This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Zet elke persoonsvorm in de verleden tijd en tegenwoordige tijd (Ronden) je dat werkstuk nu af? (houden) je vader wel echt van jou? Hij (beloven) dat hij alle files (deleten) Ik (scrollen) door het document
Slide 13 - Open question
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Schrijf het voltooid deelwoord in de juiste vorm Ik heb het hem (beloven) De foto’s werden toen (vergroten) Wij zijn toen op de bank (crashen) Het is gewoon echt niet (gebeuren)
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
De (verkorten) reistijd De (sluiten) winkel De (verloten) cadeaus De (verrotten) tomaten De (verbreden) weg
Slide 24 - Open question
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
1. (beantwoorden) je collega dat soort vragen? 5. Van (bederven) voedsel kun je ziek worden. 2.Jarenlang heeft hij die functie (bekleden). 6. Ik begrijp echt niet wat hij daarmee (bedoelen). 3. Gisteren (bieden) hij nog tien euro voor dat boek. 7. (Ontleden) onderstaande zinnen in zinsdelen. 4. (Slapen) liep hij door de woonkamer. 8. (Houden) je van aardbeien?
Slide 29 - Open question
Slide 30 - Slide
1. (beantwoorden) je collega dat soort vragen? 5. Van (bederven) voedsel kun je ziek worden. 2.Jarenlang heeft hij die functie (bekleden). 6. Ik begrijp echt niet wat hij daarmee (bedoelen). 3. Gisteren (bieden) hij nog tien euro voor dat boek. 7. (Ontleden) onderstaande zinnen in zinsdelen. 4. (Slapen) liep hij door de woonkamer. 8. (Houden) je van aardbeien?