Target 5 Les 15: lengte, inhoud en gewicht + ton (= nieuw)

1 / 43
next
Slide 1: Slide
WiskundeBasisschoolGroep 6

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

lengte, inhoud en gewicht + ton (= nieuw)
lesverloop 
  • herhaling lengte- en inhoudsmaten + filmpje
  • opbouw verhoudingstabel gewichtsmaten: quiz
  • uitleg het begrip 'ton'
  • filmpje Xnapda
  • quiz over ton-kg
  • werkboek oplossen
  • werkboek verbeteren
  • hulp van de juf 
  • quiz
  • foto als bewijs

Slide 2 - Slide

herhaling lengte- en inhoudsmaten 
15 dm => 15 =maatgetal en dm= maateenheid 
33 cl => 33 =maatgetal en cl= maateenheid 
 
1. we noteren het maatgetal in de verhoudingstabel 
hoe? 
a. we kijken naar de eenheden van het maatgetal 
b. we schrijven de eenheden in de kolom van de maateenheid 
c. we vullen de rest van de cijfers aan in de verhoudingstabel
       
        we schrijven geen kommagetal in de tabel!

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Neem je verhoudingstabel van kg erbij 
deze ziet er zo uit:

Slide 5 - Slide




belangrijk om te weten       1 kg = 1000 g



Slide 6 - Slide

250 g = …. kg

A
2,50 kg
B
25 kg
C
2 500 kg
D
0,250 kg

Slide 7 - Quiz

250 g = 0,250 kg
Wat zijn de eenheden bij 250 g? 0
regel = de eenheden moeten in de kolom van de maateenheid
 die erachter staat
               

                 Als de gevraagde maateenheid links v/d oude maateenheid staat in de tabel
                  wordt je getal kleiner en moet je een komma plaatsen bij de gevraagde  
                  maateenheid
               
controle:
 Wat zijn de eenheden bij 0,250 kg? 0
 regel = de eenheden moeten in de kolom van de maateenheid die erachter staat



Slide 8 - Slide

1,5 kg = …. g

A
15g
B
1500 g
C
0,15 g
D
150 g

Slide 9 - Quiz

1,5 kg = 1500 g
Wat zijn de eenheden bij 1,5 kg? 1
regel = de eenheden moeten in de kolom van de maateenheid
 die erachter staat
               

                 Als de gevraagde maateenheid rechts v/d oude maateenheid staat in de tabel
                  wordt je getal groter en moet je nullen toevoegen tot bij de gevraagde  
                  maateenheid
               
controle:
 Wat zijn de eenheden bij 1 500 g? 0
 regel = de eenheden moeten in de kolom van de maateenheid die erachter staat



Slide 10 - Slide

5 g = …. kg

A
0 kg
B
0,05 kg
C
0,005 kg
D
0,5 kg

Slide 11 - Quiz

5 g = 0,005 kg
Wat zijn de eenheden bij 5 g? 5
regel = de eenheden moeten in de kolom van de maateenheid
 die erachter staat
               

                 Als de gevraagde maateenheid links v/d oude maateenheid staat in de tabel
                  wordt je getal groter en moet je een komma plaatsen bij de gevraagde  
                  maateenheid
               
controle:
 Wat zijn de eenheden bij 0,005 kg? 0
 regel = de eenheden moeten in de kolom van de maateenheid die erachter staat



Slide 12 - Slide

0,4 kg = …. g

A
400 g
B
40 g
C
4 g
D
0 g

Slide 13 - Quiz

0,4 kg = 400 g
Wat zijn de eenheden bij 0,4 kg? 0
regel = de eenheden moeten in de kolom van de maateenheid
 die erachter staat
               

                 Als de gevraagde maateenheid rechts v/d oude maateenheid staat in de tabel
                  wordt je getal groter en moet je nullen toevoegen tot bij de gevraagde  
                  maateenheid
               
controle:
 Wat zijn de eenheden bij 400 g? 0
 regel = de eenheden moeten i/d kolom staan van de maateenheid die erachter staat



Slide 14 - Slide

uitleg het begrip 'ton'
  • Neem T5 L15 kopieerblad 18 erbij
  • Noteer de gewichten in de verhoudingstabel van kg
    op het extra blad 
........ dit lukt niet he?!
=> we moeten de tabel van gewicht uitbreiden naar links (<-) met ton

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

We gaan kopieeblad 18 samen oplossen
We gaan de gewichten in kg in de verhoudingstabel van ton plaatsen en omzetten naar ton aan de hand van een quiz.
nodig: kopieerblad 18 en verhoudingstabel


                          Zijn jullie er klaar voor?
                                        START!

Slide 17 - Slide

afbeelding 1
auto =1000 kg = … ton?
A
0,1 ton
B
1000 ton
C
1 ton
D
10 ton

Slide 18 - Quiz

1000 kg = 1,000 ton = 1 ton

1. plaats 1000 kg in de verhoudingstabel
van ton
2. regel= de eenheden moeten in de kolom staan van de maateenheid die erachter staat
1000 kg => de 0 moet je noteren in de kolom van kg
3. vul de rest van de cijfers verder aan in de tabel van ton
4. we moeten 1000 kg omzetten naar ton dus ik plaats de komma bij ton en dan krijg ik 1, 000 ton = 1 ton

Slide 19 - Slide

afbeelding 2
olifant = 5000 kg
5000 kg = … ton?
A
5 ton
B
50 ton
C
o,5 ton
D
5000 ton

Slide 20 - Quiz

5000 kg = 5, 000 ton = 5 ton
1. plaats 5000 kg in de verhoudingstabel 
van ton 
2. regel= de eenheden moeten in de kolom staan
van de maateenheid die erachter staat 
5000 kg => de 0 moet je noteren in de kolom van kg 
3. vul de rest van de cijfers verder aan in de tabel van ton 
4. we moeten 5000 kg omzetten naar ton dus ik plaats de komma bij ton en dan krijg ik 5, 000 ton = 5 ton

Slide 21 - Slide

kleine vrachtauto = 2000 kg
2000 kg = … ton?
A
0 ton
B
2000 ton
C
0,2 ton
D
2 ton

Slide 22 - Quiz

2000 kg = 2,000 ton = 2 ton

1. plaats 2000 kg in de verhoudingstabel 
van ton 
2. regel= de eenheden moeten in de kolom staan van de maateenheid die erachter staat 
2000 kg => de 0 moet je noteren in de kolom van kg 
3. vul de rest van de cijfers verder aan in de tabel van ton 
4. we moeten 2000 kg omzetten naar ton dus ik plaats de komma bij ton en dan krijg ik 2, 000 ton = 2 ton

Slide 23 - Slide

nijlpaard = 2500 kg
2500 kg = … ton?
A
2,5 ton
B
2500 ton
C
0,25 ton
D
25 ton

Slide 24 - Quiz

2500 kg = 2,500 ton = 2 ,5 ton

1. plaats 2500 kg in de verhoudingstabel 
van ton 
2. regel= de eenheden moeten in de kolom staan
 van de maateenheid die erachter staat 
2500 kg => de 0 moet je noteren in de kolom van kg 
3. vul de rest van de cijfers verder aan in de tabel van ton 
4. we moeten 2500 kg omzetten naar ton dus ik plaats de komma bij ton en dan krijg ik 2,500 ton = 2,5 ton

Slide 25 - Slide

mobilhome = 2900 kg
2900 kg = … ton?
A
29 ton
B
2,9 ton
C
0,29 ton
D
2900 ton

Slide 26 - Quiz

2900 kg = 2,900 ton = 2,9 ton

1. plaats 2900 kg in de verhoudingstabel 
van ton 
2. regel= de eenheden moeten in de kolom staan
van de maateenheid die erachter staat 
2900 kg => de 0 moet je noteren in de kolom van kg 
3. vul de rest van de cijfers verder aan in de tabel van ton 
4. we moeten 2900 kg omzetten naar ton dus ik plaats de komma bij ton en dan krijg ik 2,900 ton = 2,9 ton

Slide 27 - Slide

neushoorn = 3 300 kg
3 300 kg = … ton?
A
3 300 ton
B
33 ton
C
0,33 ton
D
3,3 ton

Slide 28 - Quiz

3 300 kg = 3,300 ton = 3,3 ton

1. plaats 3 300 kg in de verhoudingstabel 
van ton 
2. regel= de eenheden moeten in  de kolom staan
van de maateenheid die erachter staat 
3 300 kg => de 0 moet je noteren in de kolom van kg 
3. vul de rest van de cijfers verder aan in de tabel van ton 
4. we moeten 3 300 kg omzetten naar ton dus ik plaats de komma bij ton en dan krijg ik 3,300 ton = 3,3 ton

Slide 29 - Slide

wat heb je nodig?
  • werkboek rekenen Target 5 Les 15 p. 18-19        oefening 1-5
  • oefening 6 niet maken
  • verhoudingstabellen:  lengtematen, inhoudsmaten en gewichtsmaten
  • hulpkaartje omzetten

Slide 30 - Slide



1. Los de vragen 1 tot en met 5 op in je rekenboek p.18-19
  • gebruik de slides als hulp
  • gebruik je verhoudingstabellen
  • bekijk het filmpje van 'Xnap da' als hulp

4. Verbeter de vragen 1-5 met de verbetersleutel in het groen
-> is jouw antwoord fout, trek er dan een streep door en schrijf het juiste antwoord erbij.

Slide 31 - Slide

hulp van de juf  oefening 1: gebruik je tabel van lengtematen

1. hoogte kast = 1,70 m -> duid de eenheden aan bij 1,70 m en plaats de eenheden in de kolom van de maateenheid die erachter staat, namelijk in de kolom van m

2. plaats geen komma's in de tabel

3. zet het maatgetal om naar de gevraagde maateenheid
-> plaats nullen als de gevraagde maateenheid rechts staat van de oude maateenheid






Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

hulp van de juf  oefening 1: gebruik je tabel van lengtematen

1. lengte balpen = 13 cm -> duid de eenheden aan bij 13 cm en plaats de eenheden in de kolom van de maateenheid die erachter staat, namelijk in de kolom van cm

2. plaats geen komma's in de tabel

3. zet het maatgetal om naar de gevraagde maateenheid
-> plaats een komma bij de gevraagde maateenheid als de gevraagde maateenheid links van de oude maateenheid staat





Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

hulp van de juf  
oefening 2: 
- Doe dezelfde stappen als bij oefening 1

                        Gebruik nu de tabel van inhoudsmaten



                            van liter naar milliliter = nullen plaatsen
                            van milliliter naar liter = komma plaatsen bij nieuwe                                                                                gevraagde maateenheid

Slide 36 - Slide

hulp van de juf  
oefening 3: gebruik je tabel van gewicht van kg, de tabel staat ook in je wb
- wat zijn de eenheden bij 100 g? 0
- regel = de eenheden moeten in de kolom staan van de maateenheid die erachter staat, namelijk g => dus de 0 moet in de kolom van g
- vul de andere cijfers verder aan in de tabel van kg
- zet het maatgetal om naar de gevraagde maateenheid
                           
                            van kg naar g = nullen plaatsen 
                            van g naar kg = komma plaatsen bij nieuwe gevraagde maateenheid

bv: 100 g= ... kg -> we moeten van g naar kg dus  komma plaatsen bij kg
 kg   100g   10g   g       ->    kg   100g   10g   g
             1        0     0       ->     0,      1       0      0

antwoord= 100g =0,100 kg



Slide 37 - Slide

Ik wil eens testen wie het al goed snapt....

Zijn jullie er klaar voor? Hier gaan we dan .... START!

Slide 38 - Slide

18 mm= … dm?
gebruik je tabel van lengtematen
A
1,8 dm
B
0,018 dm
C
0,18 dm
D
180 dm

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide

15 dl= … ml?
gebruik je tabel van inhoudsmaten
A
0,15 ml
B
150 ml
C
1,5 ml
D
1500 ml

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Slide

Laad hieronder een foto van pagina 18-19 op (ingevuld + verbeterd)

Slide 43 - Open question