A3/G3 13-05

1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Das Programm von heute
- Einander kennenlernen
- Wie sehen die letzten Wochen aus?
- Welche Tests? Was musst du lernen?
- Wiederholung Grammatik
- Lesen

Slide 2 - Slide

Wer bin ich? 

Slide 3 - Slide

Wo wohnst du?

Slide 4 - Open question

Was ist dein Hobby?

Slide 5 - Open question

Was hast du in den Maiferien gemacht?

Slide 6 - Open question

Test
Kapitel 6
- Wörterliste A+B (D-N)
- Wörterliste D/F + G (N-D)
- Wörterliste Reisen wo/was/wohin/mit wem (beide kanten)
- Grammatica: persoonlijk voornaamwoord, voorzetsels, nach/zu/in, vor/für, durch/von
- In de toetsweek

Slide 7 - Slide

Leestoets
In de week van 27-31 mei

Slide 8 - Slide

Grammatik: Präpositionen

Slide 9 - Slide

zu/nach/in
Vertaling van 'naar' in het Duits

zu: na personen of bij een bepaald doel (gebouwen, zonder binnengaan) in combinatie met een voorzetsel

Bijv. :
Sie will zu ihrer Tante fahren.
Er fährt zu Lisa.
Wir fahren zum (zu dem)  Bahnhof.

Slide 10 - Slide

zu/nach/in
Vertaling van 'naar' in het Duits

nach: gebruik je bij aardrijkskundige namen zonder lidwoord, bij een richting en 'naar huis'

Bijv.
Sie fliegt nach London.
Wir fahren nach Italien.
Wir fahren nach links.
Fred geht nach Hause.

Slide 11 - Slide

zu/nach/in
Vertaling van 'naar' in het Duits

in: gebruik je bij aardrijkskundige namen met lidwoord en als je een gebouw letterlijk binnengaat (4e naamval)

Bijv.
Sie fährt in die Türkei.
Mohamed fährt in die Vereinigten Staten.
Ich fahre in die Niederlande.
Heute gehen wir in die Disko/ins Kino/in die Schule. 

Slide 12 - Slide

vor/für
Vertaling van 'voor' naar het Duits

vor: bij een plaats- of tijdsbepaling (3e naamval)

Bijv. 
Lisa steht vor dem Supermarkt.
Vor einer Woche hatte ich Ferien.

Slide 13 - Slide

vor/für
Vertaling van 'voor' naar het Duits

für: bij 'bestemd voor' of 'ergens voor zijn' (4e naamval)

Bijv.
Ich habe ein Geschenk für dich.
Meine Mutter ist für Ajax.

Slide 14 - Slide

durch/von
Vertaling van 'door' naar het Duits

von: iets wordt door iets of iemand gedaan of is gebeurd (3e naamval)

Bijv.
Die Stadt wurde von einem Erdbeben zerstört.
Sie wurde von ihrem Freund abgeholt.

Slide 15 - Slide

durch/von
Vertaling van 'door' naar het Duits

durch: de letterlijke betekenis van 'door' (4e naamval)

Bijv.
Der Zug fährt durch den Tunnel. 

Slide 16 - Slide

Vertaling 'naar'

in
nach
zu
Geografische Namen
Personen
Gebäude
Dinge
Länder mit Artikel
Gebäude betreten

Slide 17 - Drag question

Ich fliege ______ Malta und dann zurück ______ Niederlande.
A
nach / in die
B
zu / in den
C
zu / nach
D
in die / in die

Slide 18 - Quiz

Sie fährt _____ Dortmund _______ ihrer Oma.
A
nach, nach
B
nach, zu
C
zu, nach
D
zu, zu

Slide 19 - Quiz

Kies uit: in, nach of zu

Nach der Arbeit fähr er ... Hause.

A
nach
B
zu
C
in

Slide 20 - Quiz

Kies uit: in, nach of zu

Nach dem Essen fahren wir ... meinen Großeltern.
A
nach
B
in
C
zu

Slide 21 - Quiz

Aufgabe
Maak zelf zinnen met de voorzetsels.
1. Der Bus - fährt - Fabrik
2. Die Arbeiter - laufen - Fabrik
3. Die Arbeiter stehen - Fabrik
4. Die Maschine - wird - Arbeiter (m) - bedient
5. Die Büroangestellte - läuft - Tür (v)
6. Die Blumen - sind - Mitarbeiter (m)

Slide 22 - Slide

Und jetzt...
... lesen! :)

Seite 60-61
Aufgabe 13

Hausaufgaben: lernen Wörter Seite 82 A + B

Slide 23 - Slide