This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom bij Nederlands
Slide 1 - Slide
Lesplanning
Informatie over examen Spreken en Gesprekken
Woordenschat
Spreken 3.1: Sociaal-communicatieve vaardigheden
Slide 2 - Slide
Examen Spreken en Gesprekken
Einde periode 3 examen Spreken en Gesprekken
Spreken: BPV-presentatie/alternatieve opdracht
Gesprekken: tweetallen, standpunt beargumenteren
Slide 3 - Slide
Wat betekent "gering"?
A
het rinkelen van de telefoon
B
ergens een ring plaatsen
C
klein en niet zo belangrijk
Slide 4 - Quiz
gering
Je kunt daar voor een gering bedrag toch lekker en gezellig eten.
Slide 5 - Slide
Wat betekent "discipline"?
A
richting binnen wetenschap, kunst of sport
B
hard werken
C
dienstbaar zijn
Slide 6 - Quiz
discipline
Bij atletiek zijn er verschillende disciplines, zoals speerwerpen, discuswerpen en de 400 meter hardlopen.
Slide 7 - Slide
Wat betekent "distribueren"?
A
maandelijkse betaling
B
leveren
C
zorgen dat (iets) op veel plaatsen beschikbaar komt
Slide 8 - Quiz
distribueren
Die firma distribueert zijn producten vooral in het westen van het land.
Slide 9 - Slide
Wat betekent "eenduidig"?
A
met maar één mogelijke uitleg
B
duidelijk
C
eensgezind
Slide 10 - Quiz
eenduidig
De vader en moeder van Lars waren eenduidig: zakgeldverhoging zit er voorlopig niet in!
Slide 11 - Slide
Wat betekent "elementair"?
A
vanaf het begin
B
van wezenlijk belang
C
met verschillende elementen
Slide 12 - Quiz
elementair
Als je de elementaire regels van de spelling niet kent, heb je daar je hele leven last van.
Slide 13 - Slide
Wat betekent "facet"?
A
deel van glas
B
sierrand
C
onderdeel of kant van een bepaalde zaak
Slide 14 - Quiz
facet
Er is één facet waar we het nog niet over gehad hebben en dat is de vervoeging van Engelse werkwoorden.
Slide 15 - Slide
Wat betekent "factor 2"
A
getal waarmee een ander getal wordt vermenigvuldigd
B
beschermingsfactor
C
meerdere kanten van een zaak
Slide 16 - Quiz
factor 2
Dit getal neemt toe met een factor 2.
Slide 17 - Slide
Wat betekent "fictief"?
A
echt
B
niet echt
Slide 18 - Quiz
fictief
Dit spel speelt zich af in een fictieve wereld.
Slide 19 - Slide
Wat betekent "generaliseren"?
A
orders opvolgen
B
realiseren
C
over één kam scheren, geen onderscheid maken
Slide 20 - Quiz
generaliseren
Je moet niet zo generaliseren. Niet alle blondjes zijn dom.
Slide 21 - Slide
Wat betekent "genereren"
A
(iets) doen ontstaan
B
schamen
C
meerdere generaties
Slide 22 - Quiz
genereren
Wij genereren zelf stroom met behulp van zonnepanelen.
Slide 23 - Slide
Sociaal-communicatieve vaardigheden
Ik kan (verbale) sociaal-communicatieve vaardigheden doelgericht inzetten.
Slide 24 - Slide
sociaal-communicatieve vaardigheden
Slide 25 - Mind map
Sociaal-communicatieve vaardigheden
Waar is dit voor nodig en hoe werkt het?
goed contact opbouwen en onderhouden met andere mensen
de ander positief en vriendelijk benaderen
rekening houden met de ander
verbaal en non-verbaal
Slide 26 - Slide
Taalgebruik
Slide 27 - Slide
Taalgebruik
Informeel Informele taal gebruik je bij persoonlijke gesprekken
kenmerken: je/jij, met voornaam aanspreken, ongedwongen taal toegestaan
Slide 28 - Slide
Taalgebruik
Formeel Formele taal gebruik je bij gesprekken met een zakelijk doel
kenmerken: u, meneer of mevrouw, beleefde taal (tot ziens, als u het goed vindt)
Slide 29 - Slide
Zeg het formeel...
Hoi, met mij!
Slide 30 - Slide
Zeg het formeel...
Heb je even of zal ik zo terugkomen?
Slide 31 - Slide
Zeg het formeel...
Hoi, kan ik wat doen?
Slide 32 - Slide
Zeg het formeel...
Wat? Ik hoor echt niet wat je zegt!
Slide 33 - Slide
Zeg het formeel...
Ik heb geen idee wat je daarmee bedoelt.
Slide 34 - Slide
Reageren bij onverwachte (lastige) situaties
Je leidt een nieuwe werknemer rond en jullie komen een groepje collega’s tegen. Zij kennen de nieuwe collega nog niet.
Slide 35 - Slide
Reageren bij onverwachte (lastige) situaties
Je staat in de lift als je nieuwe leidinggevende ook instapt. Hij vraagt of je een goed weekend hebt gehad. Je bent zaterdag tot diep in de nacht uit geweest en op zondag ben je pas om 16.00 uur opgestaan.
Slide 36 - Slide
Reageren bij onverwachte (lastige) situaties
Een klant moet even op zijn/haar beurt wachten. Als je vervolgens komt helpen, zegt hij/zij: ‘Ben je daar nou eindelijk?! Jij kunt ook niet doorwerken, hè?’
Slide 37 - Slide
Ik kan (verbale) sociaal-communicatieve vaardigheden doelgericht inzetten.