This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Unit 4 Grammar Recap
All Right 3 havo
Slide 1 - Slide
Recap!
Herhaal de grammatica-onderdelen voor jezelf in 5 minuten.
if-sentence: first conditional p.176
if-sentence: second conditional p.180
some(thing etc.), any(thing etc.) p.182
direct/indirect speech p.183
timer
5:00
Slide 2 - Slide
Wat weet je al van if-sentences?
Slide 3 - Mind map
If-sentences
Een if-sentence is een zin dat bestaat uit twee delen: een if-zin en een hoofdzin. De if-zin is de voorwaarde en de hoofdzin is het (waarschijnlijke) gevolg.
Vb:
If you study hard, you will pass the test.
If I won the lottery, I would buy a new house.
Slide 4 - Slide
If-sentences: 1st conditional
First conditional:
If-zin (present simple) + hoofdzin (will + hele ww)
If we clean the room, it won't be dirty.
Slide 5 - Slide
Maak je eigen if-zin met de 1st conditional
Slide 6 - Open question
If-sentences: 2nd conditional
Second conditional:
If-zin (past simple) + hoofdzin (would+ hele ww)
If I won the lottery, I would be a millionaire.
Slide 7 - Slide
Maak je eigen if-zin met de 2nd conditional
Slide 8 - Open question
If-sentences
Let op!
Soms staan de if-zin en hoofdzin omgedraaid. De betekenis blijft hetzelfde.
Slide 9 - Slide
Wat weet je al van some & any?
Slide 10 - Mind map
Some(thing etc.) & any(thing etc.)
Some: gebruik bij bevestigende zinnen. Ook bij vragen waarbij je 'ja' als antwoord verwacht.
Voorbeeld:
I have some questions about the field trip?
Can I have some tea, please?
Slide 11 - Slide
Maak een zin met some(thing, one, body, etc.)
Slide 12 - Open question
Some(thing etc.) & any(thing etc.)
Any: gebruik bij ontkennende zinnen en in alle andere vragen.
Voorbeeld:
We don't sell any seashells.
Do you have any cheese left?
Slide 13 - Slide
Maak een zin met any(thing, one, body, etc.)
Slide 14 - Open question
Direct and indirect speech
Slide 15 - Slide
Wat weet je al van direct/indirect speech?
Slide 16 - Mind map
Direct speech
Je gebruikt direct speech om letterlijk weer te geven wat iemand zegt.
Voorbeeld:
Stan: 'I love English'.
Paul: 'I spend a lot of time at the beach during the summer'.
Slide 17 - Slide
Maak een zin die direct speech is
Slide 18 - Open question
Indirect speech
Je gebruikt indirect speech om te beschrijven wat iemand heeft gezegd.
Voorbeeld:
Stan said that he loves English.
Paul said that he spent a lot of time on the beach during the summer.
Slide 19 - Slide
Maak een zin die indirect speech is
Slide 20 - Open question
Direct vs indirect speech
Als je een zin van direct naar indirect speech zet, dan moet je ook de verwijzing in de zin aanpassen.
'I was at a party last night.'
He said he had been at a party the night before.
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
DIRECT & INDIRECT SPEECH
Present simple – past simple
Direct speech: “I spend a lot of time there.”
Indirect speech: Jim said that he spent a lot of time there.
Slide 23 - Slide
DIRECT & INDIRECT SPEECH
Present continuous – past continuous
Direct speech: “We are working on it.”
Indirect speech: They said that they were working on it.
Slide 24 - Slide
DIRECT & INDIRECT SPEECH
Past simple – past perfect
Direct speech: “I saw you guys on the beach yesterday.”
Indirect speech: Jake said that he had seen us on the beach yesterday.
Slide 25 - Slide
DIRECT & INDIRECT SPEECH
Present perfect – past perfect
Direct speech: “Have you ever seen anything strange?”
Indirect speech: “The boys asked me if I had ever seen anything strange.”
Slide 26 - Slide
DIRECT & INDIRECT SPEECH
Future (will) – would
Direct speech: “I’ll meet you guys later.”
Indirect speech: Sheila said that she would meet us later.
Slide 27 - Slide
Verder oefenen
Test jezelf & versterk jezelf maken op All Right Online!