This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 4: Goed gemaakt
Slide 1 - Slide
Wat gaan we vandaag doen?
Terugblikken naar de vorige les
Voorkennis activeren
Filmpje
Herhalen 4.1 en 4.2
Afsluiten
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Wat is juist? Een bedrijfskolom is
A
een stapel bedrijven
B
samenwerkende bedrijven aan een product
Slide 4 - Quiz
Als de prijs voor elektriciteit stijgt, zal productiekosten
A
Gelijk blijven
B
Stijgen
C
Dalen
D
Geen van A, B of C
Slide 5 - Quiz
Noem 2 van de 3 productiesectoren
A
Agrarische
B
Producerende
C
Werkende
D
Industriële
Slide 6 - Quiz
Sander heeft 8 appeltaarten gebakken. Hier was hij in totaal 48 euro aan kwijt. Bereken de kostprijs per product.
Slide 7 - Open question
Match de concurrenten met elkaar
Slide 8 - Drag question
Welke hoort er niet bij de productiefactoren?
A
Natuur
B
Arbeid
C
Vervoer
D
Kapitaal
Slide 9 - Quiz
Welke productiefactor zie je hiernaast?
A
Kapitaalgoederen
B
Natuur
C
Arbeid
D
Ondernemerschap
Slide 10 - Quiz
Waarom investeren bedrijven?
A
Omdat het moet
B
Om goedkoper en beter te kunnen produceren
C
Om alleen goedkoper te kunnen produceren
D
Omdat investeren in het bedrijfsleven verplicht is.
Slide 11 - Quiz
Als Gijs aan het eind van de avond de kassa van zijn restaurant opmaakt, blijkt de opbrengst € 4.300 te zijn. De kosten bedroegen diezelfde avond € 2.440. Wat is zijn winst?
Slide 12 - Open question
Mick verkoopt computerspelletjes voor €45 per stuk. Hij verkoopt er 120. Hoeveel zijn de opbrengsten?
Slide 13 - Open question
De opbrengst is € 7.890. De kosten bedragen € 6.780. Is er sprake van winst of verlies? Hoeveel euro?
Slide 14 - Open question
De opbrengst is € 7.800 De kosten bedragen € 9.230 Is er sprake van winst of verlies? Hoeveel euro?
Slide 15 - Open question
Reisbureau Najib organiseert een studiereis naar Praag. De kosten van de reis bedragen € 18.000. De 45 deelnemers aan de reis betalen € 475 per persoon. Bereken de winst.