Sprookjes les 11: Je eigen sprookje schrijven

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Mijn oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 2 - Slide

Sprookjes les 11: Je eigen sprookje schrijven

Slide 3 - Slide


Deze les:
  • Terugblik
  • Instructie
  • Opdracht: schrijf het begin van je sprookje
  • Evalueren hoe de les ging

Slide 4 - Slide


Terugblik:
Vorige les zijn we begonnen met het voorwerk om een eigen sprookje te schrijven. 

Slide 5 - Slide

Wat zijn de 6 kenmerken van sprookjes?

Slide 6 - Mind map


Lesdoel:
Ik kan een eigen sprookje schrijven met daarin de 6 kenmerken van sprookjes:
1. Sprookjes hebben een goed en een slecht persoon
2. Sprookjes hebben magie
3. Sprookjes hebben wijze les
4. Sprookjes beginnen met “Er was eens…”
5. Sprookjes eindigen met “… en ze leefden nog lang en gelukkig”.
6. Sprookjes zijn in de directe rede: “Grootmoeder, wat heeft u een grote oren!”


Slide 7 - Slide

Een eigen sprookje schrijven
In de afgelopen lessen heb je al veel geleerd over sprookjes. Nu ga je deze kennis gebruiken om een eigen sprookje te schrijven. Voor dit sprookje krijg je een cijfer. Dat cijfer telt mee op je rapport. Onderaan de les staat de rubric die ik zal gebruiken om jouw sprookje na te kijken en een cijfer te geven. Gebruik de rubric dus goed!

Het schrijven van jouw sprookje doe je in 4 lessen:
• Les 10: bedenken van alle elementen die in je sprookje voorkomen
Les 11: schrijven van het begin. Deze heeft 250-350 woorden.
• Les 12: schrijven van het middenstuk. Deze heeft ook 250-350 woorden
• Les 13: schrijven van het slot. Deze heeft ook 250-350 woorden

Slide 8 - Slide

Denk aan:
Verder hebben we de afgelopen lessen ook geleerd over woordsoorten. Weet je nog, lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden.
  • Een extra opdracht is om in ELKE ZIN een BIJVOEGLIJK NAAMWOORD te gebruiken.
Ook hebben we weer geoefend met de tegenwoordige tijd van werkwoordspelling. Dat ga je in je sprookje ook zoveel mogelijk toepassen.
  • Je sprookje is zoveel mogelijk geschreven in de TEGENWOORDIGE TIJD.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Opdracht: schrijf het begin van je sprookje
Schrijf vandaag het begin van jouw sprookje:
Stap 1:     Je sprookje begint met: “Er was eens …..
                   Wanneer speelt jouw sprookje zich af?
Stap 2:     Wie is de hoofdpersoon in jouw sprookje?
                   Hij/Zij heet …..
Stap 3:    Waar woont jouw hoofdpersoon?
                   Hij/Zij woont…..
Stap 4:    Op een dag ….
                   Kies een activiteit. Dit is een doe-woord. Wat gaat jouw hoofdpersoon doen?
Stap 5:    Hij/Zij vertrekt met een …
                   Kies een vervoermiddel voor je hoofdpersoon.
Stap 6:    Hij/zij komt een slechterik tegen.
                  Wie is de slechterik in jou sprookje?


Slide 11 - Slide


Aan de slag!



timer
30:00

Slide 12 - Slide


Evaluatie:
  1. Hoe heb je gewerkt vandaag?
  2. Wat vond je moeilijk?
  3. Wat ga je de volgende les anders doen?

Slide 13 - Slide

Huiswerk:

Het begin van je sprookje en de bijbehorende tekening zijn klaar voor de volgende les

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide