RECAP STST 3

1 / 24
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This week...
- Recap theme 3
- Recap theme 4
- Intro theme 5

Slide 2 - Slide

Recap theme 3
What to learn?
- All grammar
- stones
-words 

Slide 3 - Slide

Past simple
gebruik / vorm / ezelsbruggetje

Slide 4 - Slide

past simple: bevestigen
- Gebruik:
   - verleden
> helemaal voorbij
   - je weet wanneer het gebeurde
   - het is afgesloten / afgerond

- Vorm:
    - regelmatige werkwoorden + ed
    - onregelmatige werkwoorden > 2e rijtje




Slide 5 - Slide

Past Simple of
to work?
A
works
B
worked
C
working

Slide 6 - Quiz

Past Simple of
to see?
A
saw
B
seen
C
see
D
seed

Slide 7 - Quiz

Present perfect
gebruik / vorm / ezelsbruggetje

Slide 8 - Slide

present perfect: gebruik en vorm
- Gebruik:
   - verleden begonnen, nu nog bezig

   - verleden gebeurd, nu nog merkbaar
   - iets uit het verleden is nu nog belangrijk
- Vorm:
    - have / has (he-she-it) + voltooid deelwoord
       - regelmatige werkwoorden + ed
       - onregelmatige werkwoorden > 3e rijtje




Slide 9 - Slide

Present perfect

Slide 10 - Slide

Maak present perfect:
Grandmother ....... (bake) a cake.

Slide 11 - Open question

Maak de present perfect:
Martha..... her homework. (finish)

Slide 12 - Open question

Maak de present perfect:
We .... .... to school (go)

Slide 13 - Open question

1e vorm - 2e vorm - 3e vorm
1e vorm: tegenwoordige tijd (stam van het werkwoord)
2e vorm: verleden tijd (past simple)
3e vorm: voltooid deelwoord (past participle)

Slide 14 - Slide

to take - ...... - taken - nemen
A
taking
B
tooking
C
take
D
took

Slide 15 - Quiz

to buy- bought- bought- ...
A
kropen
B
knopen
C
kopen
D
koken

Slide 16 - Quiz

to fall - … - fallen - vallen
A
fell
B
felt
C
feel
D
fale

Slide 17 - Quiz

Both

Vertaling: beide
Gebruik bij twee personen, dieren of dingen.

Staat voor het zelfstandig naamwoord. Zelfstandig naamwoord staat in het meervoud.


Both girls admitted cheating on their tests.

Slide 18 - Slide

Each

Vertaling: elke
Gebruk je bij twee of meer personen, dieren en dingen.
Staat voor het zelfstandig naamwoord.
Zelfstandig naamwoord staat in het enkelvoud.


Each student passed the central exams.

Slide 19 - Slide

All, Every, None

Vertaling:

All = alle/allemaal
Every = iedere
None = geen/niet een


Gebruik je bij drie of meer personen, dieren of dingen.

Slide 20 - Slide

All, Every, None

The suspect admitted to all charges.

A criminal burlged nearly every house in the street.


None of the missing jewels were recovered.

Slide 21 - Slide

Let op!

Each > nadruk leggen op individuele dingen.


Every > nadruk leggen op het geheel.


Each person in this classroom is 16 years old.
There was police on every corner.

Slide 22 - Slide

She has seen ... show in which her daughter starred.
A
both
B
each
C
every
D
all

Slide 23 - Quiz

My mother reads ... of her children a book before they go to bed.
A
both
B
each
C
all
D
none

Slide 24 - Quiz