This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Thema 2 Transport
2.5 Weefselvloeistof & Lymfe
Slide 2 - Slide
2.5 Weefselvloeistof en lymfe
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Je kunt de de kenmerken en functies van weefselvloeistof en lymfe toelichten
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Hoe werkt dat?
Slide 6 - Slide
Weefselvloeistof
Hoge druk begin haarvat zorgt voor filtratie
Grote eiwitmoleculen in haarvat verhogen osmotische waarde
Colloïd-osmotische druk zorgt voor absorptie
(drukverschil dat tussen twee eiwitoplossingen (binnen- en buiten het bloedvat) van verschillende concentraties ontstaat ten gevolge van osmose)
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
BINAS 84G
Slide 9 - Slide
Lymfe
Niet alle weefselvloeistof terug haarvat in
Lymfeknopen
Rechterlymfestam en borstbuis
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Oorzaken oedeem
Door het afsterven van cellen komen grote hoeveelheden eiwitten in de weefselvloeistof voor, waardoor de colloïd-osmotische druk van de weefselvloeistof stijgt
Te weinig eiwit in het bloedplasma
De lymfevaten kunnen verstopt raken
Een te hoge bloeddruk, waardoor te veel weefselvloeistof uit het haarvat geperst wordt en te weinig weer teruggaat
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
https:
Slide 15 - Link
https:
Slide 16 - Link
Welke van de volgende stoffen kan niet vrij een haarvat in en uit bewegen?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof
C
water
D
eiwitten
Slide 17 - Quiz
Voor een onderzoek wordt van iemand bloed afgenomen. Het bloed wordt opgevangen in twee buizen: 1 en 2. De inhoud van buis 1 wordt direct na afname onderzocht op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine. Buis 2 laat men enige tijd staan, tot zich boven in deze buis een heldere, iets gelige vloeistof bevindt en onder in de buis een rood stolsel. Dan onderzoekt men ook de inhoud van buis 2 op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine.
A
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrine
B
In buis 1 vindt men vooral fibrine en in buis 2 vooral fibrinogeen
C
In buis 1 vindt men vooral fibrinogeen en in buis 2 vooral fibrine
D
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrinogeen
Slide 18 - Quiz
Vier gebeurtenissen zijn: 1) de bloeddruk in de ader van het orgaan daalt, 2) de bloeddruk in de ader van het orgaan stijgt, 3) de bloeddruk in de slagader van het orgaan daalt, 4) de bloeddruk in de slagader van het orgaan stijgt. Door welke van deze gebeurtenissen vindt een toename plaats van de hoeveelheid lymfe die uit dit orgaan wordt afgevoerd?
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4
Slide 19 - Quiz
Waardoor verlaat aan het begin van een haarvat, vocht het haarvat?
A
Osmotische druk
B
Filtratie
C
Resorptie
D
Bloeddruk
Slide 20 - Quiz
Wat wordt er weergegeven met de blauwe pijlen?
A
Bloeddruk
B
Lymfe
C
Osmotische druk
D
Plasma
Slide 21 - Quiz
Wat bevind zich niet in weefselvloeistof ?
A
witte bloedcellen
B
afvalstoffen
C
rode bloedcellen
D
zuurstof
Slide 22 - Quiz
Hoe kan oedeem ontstaan?
A
te weinig eiwitten in voeding
B
verstopte lymfevaten
C
hoge bloeddruk
D
A, B en C zijn allemaal goed
Slide 23 - Quiz
Huiswerk
Maak de opdrachten 56 t/m 59
timer
5:00
Slide 24 - Slide
Op de volgende bladzijden vind je een video ter herhaling van het hele thema en oefentoetsen