Thema 2 B5 Weefselvloeistof en lymfe

Basisstof 5
Weefselvloeistof en lymfe


- Weefselvloeistof
- Colloïd-osmotische druk, filtratie, absorptie
- Lymfe
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Basisstof 5
Weefselvloeistof en lymfe


- Weefselvloeistof
- Colloïd-osmotische druk, filtratie, absorptie
- Lymfe

Slide 1 - Slide

Leerdoel B5

Je kunt de de kenmerken en functies van weefselvloeistof en lymfe toelichten

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

0

Slide 4 - Video

Weefselvloeistof
  • Hoge druk (filtratiedruk) begin haarvat zorgt voor filtratie
  • Grote eiwitmoleculen in haarvat zorgen voor hogere osmotische waarde dan weefselvloeistof
  • Colloïd-osmotische druk zorgt voor absorptie

Slide 5 - Slide

Lymfe
  • Niet alle weefselvloeistof terug haarvat in
  • Lymfeknopen
  • Rechterlymfestam en borstbuis

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Oorzaken oedeem
  • Door het afsterven van cellen komen grote hoeveelheden eiwitten in de weefselvloeistof voor, waardoor de colloïd-osmotische druk van de weefselvloeistof stijgt
  • Te weinig eiwit in het bloedplasma
  • De lymfevaten kunnen verstopt raken
  • Een te hoge bloeddruk, waardoor te veel weefselvloeistof uit het haarvat geperst wordt en te weinig weer teruggaat

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Slide 10 - Link

Slide 11 - Video

Zijn er vragen?
Zijn er vragen?

Slide 12 - Slide

Welke van de volgende stoffen kan niet vrij een haarvat in en uit bewegen?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof
C
water
D
eiwitten

Slide 13 - Quiz

Voor een onderzoek wordt van iemand bloed afgenomen. Het bloed wordt opgevangen in twee buizen: 1 en 2. De inhoud van buis 1 wordt direct na afname onderzocht op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine. Buis 2 laat men enige tijd staan, tot zich boven in deze buis een heldere, iets gelige vloeistof bevindt en onder in de buis een rood stolsel. Dan onderzoekt men ook de inhoud van buis 2 op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine.
A
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrine
B
In buis 1 vindt men vooral fibrine en in buis 2 vooral fibrinogeen
C
In buis 1 vindt men vooral fibrinogeen en in buis 2 vooral fibrine
D
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrinogeen

Slide 14 - Quiz

Vier gebeurtenissen zijn:
1) de bloeddruk in de ader van het orgaan daalt,
2) de bloeddruk in de ader van het orgaan stijgt,
3) de bloeddruk in de slagader van het orgaan daalt,
4) de bloeddruk in de slagader van het orgaan stijgt.
Door welke van deze gebeurtenissen vindt een toename plaats van de hoeveelheid lymfe die uit dit orgaan wordt afgevoerd?
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4

Slide 15 - Quiz

Waardoor verlaat aan het begin van een haarvat, vocht het haarvat?
A
Osmotische druk
B
Filtratie
C
Resorptie
D
Bloeddruk

Slide 16 - Quiz

Wat wordt er weergegeven met de blauwe pijlen?
A
Bloeddruk
B
Lymfe
C
Osmotische druk
D
Plasma

Slide 17 - Quiz

Wat bevind zich niet in weefselvloeistof ?
A
witte bloedcellen
B
afvalstoffen
C
rode bloedcellen
D
zuurstof

Slide 18 - Quiz

Hoe kan oedeem ontstaan?
A
te weinig eiwitten in voeding
B
verstopte lymfevaten
C
hoge bloeddruk
D
A, B en C zijn allemaal goed

Slide 19 - Quiz

Huiswerk
  • Maak de opdrachten 56 t/m 59

  • Neem daarna de context 'Internist-hematoloog' door en maak opdracht 60
timer
5:00

Slide 20 - Slide