Grammatica: herhaling naamwoordelijk gezegde

Lezen
timer
10:00
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen
timer
10:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Weekplanning
Grammaticaherhaling: naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde

Woordenschat: rijmende uitdrukkingen

Oefentoets zinsdelen

Vandaag



Les 2, week 47


Les 3, week 47

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vandaag 

  1. Huiswerk nakijken
  2. Herhaling grammatica: naam-of werkwoordelijk gezegde?
  3. Zelf aan de slag en extra opdracht

Slide 3 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Huiswerk nakijken
Waar? 
Bladzijde 84-85

Welke opdracht? 
Opdracht 1.1/1.2 en 2.1/2.2





Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
  • a behulp
  • b betrekking 
  • c invloed
  • d grond
  • e aanzien; ook goed: behoeve
  • f gevolge
  • g gelegenheid
  • h hoofde
  • Niet gebruikt: behoeve/aanzien, naam, ingang en opzichte.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 2
  • 2 slagzin: slogan; leus
  • 4 gespekt: voorzien van geld
  • 5 etymologie: oorsprong en geschiedenis van woorden
  • 7 namen het initiatief: zetten de eerste stap
  • 9 sloeg aan: werd populair; werd een succes
  • 11 reputatie: naam
  • 12 behoeften: wensen
  • 14 ingeschakeld: ingezet
  • 15 district: werkgebied
  • 16 uitgeloofd: aangeboden; uitgereikt
  • 19 aangestuurd: geleid

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Havo 1
pv
ow
nwg of wwg
lv
mv
bwb
Havo 2
Voorzetselvoorwerp
Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Bijvoeglijke bepaling
Enkel- en samengestelde zinnen: hoofd- en bijzinnen
Zinsdeelzinnen
Behandelde zinsdelen

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft).

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Koppelwerkwoorden
Eén van de werkwoorden uit het werkwoordelijk deel is het koppelwerkwoord (kww)

Er zijn zes koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken en schijnen

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Werkwoordelijk deel
Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. 
een van die werkwoorden is een koppelwerkwoord.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde (ng)
1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat 
(zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen) 
2, Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is of wordt. 
3. Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: 
Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? 
Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijke gezegde: pv + [nw. deel] + overige werkwoorden. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Naamwoordelijk deel
Het naamwoordelijk deel bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft. Het koppelwerkwoord koppelt de eigenschap aan het onderwerp. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Zal zij ooit verstandig worden?
pv:  
wd: 
ow:  
ng: 

  • Zal
  • Zal worden
  • zij
  • Zal [verstandig] worden

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Mijn zusje is wel vaker jaloers.
pv:  
wd: 
ow:  
ng: 

  • is
  • is
  • Mijn zusje
  • is [jaloers]

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Dat heet nu vandalisme!
pv:  
wd: 
ow:  
ng: 

  • heet
  • dat 
  • heet
  • -

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Zij wordt hoofd van de kraamafdeling.
pv:  
wd: 
ow:  
ng: 

  • wordt
  • Zij
  • wordt
  • wordt [hoofd van de kraamafdeling] 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Die jongen is niet altijd verlegen geweest.
pv:  
wd: 
ow:  
ng: 

  • is
  • die jongen
  • is geweest
  • is [verlegen] geweest

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Vragen?

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk (deel 1)
Waar? 
Bladzijde 89

Welke opdracht?
Opdracht 4

Is dit huiswerk voor de volgende keer?
Ja

Wat moet ik doen als ik al klaar ben?
Je leest dan in je fictieboek



timer
7:00

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Opdracht (deel 2)
  • Ga naar buiten en maak drie foto's.
  • De foto's moeten het volgende uitbeelden:
    1. Een zin met een naamwoordelijk gezegde.
    2. Een zin met een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp.
    3. Een zin met een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp en een lijdend voorwerp. 
  • Maak bij de foto's de zin, verdeel deze in zinsdelen en benoem ze.
  • Vraag eventueel hulp aan je gezinsleden.
  • Succes!

Slide 20 - Slide

This item has no instructions