DISK - thema vriendschap werkwoorden A1

Dragen (dra-gen)
wij dragen
jullie dragen
zij dragen

Ik draag
jij draagt
hij draagt
zij draagt
LET OP:   Jij draagt een broek
                  Draag jij een broek?
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Dragen (dra-gen)
wij dragen
jullie dragen
zij dragen

Ik draag
jij draagt
hij draagt
zij draagt
LET OP:   Jij draagt een broek
                  Draag jij een broek?

Slide 1 - Slide

Hij draagt een blauwe jas. 

Slide 2 - Slide

Zij draagt een jurk. 

Slide 3 - Slide

Hij draagt een overhemd.

Slide 4 - Slide

Zij draagt een gele trui.

Slide 5 - Slide

Zij draagt ...

Slide 6 - Slide

Hij draagt ...

Slide 7 - Slide

dragen



Ik draag ....
En jij? Wat draag jij? 
En je buurman/buurvrouw? Wat draagt hij of zij?

Wie draagt een spijkerbroek? 
Wie draagt een blauwe trui?



Slide 8 - Slide

Hij draagt witte schoenen. 
Hij draagt nike schoenen. 
Hij draagt nikes

normaal - een normale jas. 
grijs - een grijze trui.
de spijkerbroek

Slide 9 - Slide

Hebben 
wij hebben
jullie hebben
zij hebben

Ik heb 
jij hebt 
hij heeft
zij heeft

Slide 10 - Slide

Herhalen (her-ha-len) 
wij herhalen
jullie herhalen
zij herhalen

Ik herhaal
jij herhaalt
hij herhaalt
zij herhaalt
LET OP:   Jij herhaalt de les
                  Herhaal jij de les?

Slide 11 - Slide

Herhalen= nog een keer zeggen
De docent herhaalt de vraag. 

Kan je dat herhalen?

We herhalen de nieuwe woorden. 

Wat kan je allemaal herhalen?


Slide 12 - Slide

halen (ha-len) 
wij halen
jullie halen
zij halen

Ik haal
jij haalt
hij haalt
zij haalt
LET OP:   Jij haalt je boeken uit de tas
                  Haal jij je boeken uit de tas?

Slide 13 - Slide

halen= naar hier brengen
Haal jij even ....?

Kan jij de ... halen?

Slide 14 - Slide

Shoppen (sho-ppen)
wij shoppen
jullie shoppen
zij shoppen

Ik shop
jij shopt
hij shopt
zij shopt
LET OP:   Jij shopt heel vaak
                  Shop jij vaak?

Slide 15 - Slide