Week 28 Nederlands 2H formuleren

Nederlands 2 havo week 28
1 Rochelle gaat elke vakantie naar Frankrijk, omdat haar ouders daar een vakantiehuis hebben.


2 Het is een mooi huis met een zwembad, dat op loopafstand van een stadje ligt.


3 In het stadje is genoeg te doen: winkelen, naar de disco gaan en/of de wekelijkse boerenmarkt bezoeken.

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Nederlands 2 havo week 28
1 Rochelle gaat elke vakantie naar Frankrijk, omdat haar ouders daar een vakantiehuis hebben.


2 Het is een mooi huis met een zwembad, dat op loopafstand van een stadje ligt.


3 In het stadje is genoeg te doen: winkelen, naar de disco gaan en/of de wekelijkse boerenmarkt bezoeken.

Slide 1 - Slide

Welkom bij Nederlands



De laatste week!

Succes! 
Groetjes, juf

Slide 2 - Slide

Laatste week!!!

Slide 3 - Slide

Week 28 - 6 t/m 10 juli 2020

  • Kijk je huiswerk van vorige week na:  formuleren: hoofdstuk 6 : opdracht 2 en opdracht 4 (bladzijde 183)

Slide 4 - Slide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 5 - Slide

Leerdoelen
  • Je leert hoe je door het gebruik van verwijs- en signaalwoorden verbanden tussen zinnen kunt aanbrengen.

Slide 6 - Slide

Nakijken huiswerk
  • hoofdstuk 6 : opdracht 2 en opdracht 4 (bladzijde 183)
  • De antwoorden staan weer aan het eind van de les.

Slide 7 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt uitgelegd hoe je door het gebruik van verwijs- en signaalwoorden verband tussen zinnen kunt aanbrengen.


Slide 8 - Slide

Verwijs- en signaalwoorden
De zinnen van een alinea (en een tekst) houden verband met elkaar. Een tekst leest prettiger als de schrijver/spreker dat verband duidelijk aanbrengt. Je kunt op twee manieren verbanden aanbrengen:
1. Door middel van verwijswoorden, die terugwijzen naar een woord of (een deel van) een zin.
 Er zijn verschillende soorten verwijswoorden:
- persoonlijke voornaamwoorden: hij, hem, zij, ze, haar, hen, hun;
- bezittelijke voornaamwoorden: zijn, haar, hun;
- aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden: deze, die, dit, dat;
- bijwoorden: er, daar, waar, toen, zo;
waar + voorzetsel of voorzetsel + wie?: waar, waarmee, waarover, waarvoor enz., met wie, over wie, voor wie enz.

Slide 9 - Slide

Verwijs- en signaalwoorden
2. Door signaalwoorden te gebruiken. 

Op de volgende dia staan enkele veelvoorkomende verbanden in een schema. Bij elk verband vind je een aantal signaalwoorden.

Slide 10 - Slide

Tekstverband
  1. Opsomming
  2. Tegenstelling
  3. Tijd (chronologie)
  4. Oorzaak-gevolg
  5. Reden
  6. Voorbeeld
  7. Conclusie/samenvatting
  8. Voorwaarde
Voor de bijbehorende signaalwoorden kijk je op bladzijde 182.

Slide 11 - Slide

Verwijs- en signaalwoorden
Bekijk nu het filmpje over het gebruik van verwijs- en signaalwoorden. Je kunt natuurlijk ook het filmpje van nIeuw Nederlands online bekijken.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Slide

Maken
Je hoeft dit schooljaar geen oefeningen voor Nederlands meer te maken!

Slide 15 - Slide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

  • Weet je weer wat het verschil is tussen verwijs- en signaalwoorden?


Slide 16 - Slide

Inleveren huiswerk
Per mail: 
ask@rijswijkslyceum.nl (2H1 en 2H2)
of
tmn@rijswijkslyceum.nl (2H3)

Als je huiswerk op de computer hebt gemaakt, hoef je niets te doen!

Slide 17 - Slide

Nakijken huiswerk

Slide 18 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 183
De zomervakantie
Waarom hebben scholieren eigenlijk zomervakantie? Vroeger dacht men dat dit te maken had met de oogsttijd. De kinderen kregen in de zomer vrij van school, (1) zodat ze konden helpen op het land. (2) Deze theorie is (3) echter een aantal jaren geleden door historici verworpen. De meeste boerenkinderen kwamen juist in het voor- en najaar niet op school, (4) want dit was de periode (5) waarin de boer het heel druk had.
Rond 1830 kregen kinderen voor het eerst vrij. Dit had een aantal oorzaken. 

Slide 19 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 183
(6) Ten eerste dachten wetenschappers dat het niet goed was voor kinderen om continu op school te zitten. (7) Bovendien/Daarnaast/Verder konden docenten de tijd gebruiken voor bijscholing. (8) Bovendien/Daarnaast/Verder zorgde in veel landen de hitte voor problemen. Het was voor de kinderen en de docenten (9) natuurlijk geen pretje om bij hoge temperaturen in een klaslokaal te zitten. Daarom kregen (10) zij in augustus een aantal weken vakantie. 

Slide 20 - Slide

Opdracht 4 bladzijde 183
a1 is fout en a2 is goed. – toelichting: In beide zinnen is ‘Milan heeft’ in het tweede gedeelte weggelaten. In a1 mag je ‘heeft’ niet weglaten, omdat ‘heeft’ in het eerste gedeelte (Milan heeft Marit verkering gevraagd) een hulpwerkwoord is en in het tweede gedeelte ([Milan heeft] nu liefdesverdriet) een zelfstandig werkwoord. In a2 is ‘heeft’ in beide gedeeltes een hulpwerkwoord.

b1 is goed en b2 is fout. – toelichting: In beide zinnen is in het tweede gedeelte ‘de leraar’ weggelaten. In b1 mag dat, omdat ‘de leraar’ in beide gedeeltes het onderwerp is. In b2 mag dat niet, omdat ‘de leraar’ in het eerste gedeelte (De leraar werd uitstel gevraagd) meewerkend voorwerp is en in het tweede gedeelte (maar [de leraar] gaf daar niet aan toe) onderwerp.

Slide 21 - Slide

Weektaak 28 afgerond

Slide 22 - Slide