Quiz ontwikkelingspsychologie de basis

Quiz Ontwikkelingspsychologie
- Baby (0-18 maanden)
 - Peuter (18 maanden-4 jaar)
- Kleuter (4-6 jaar)
- Schoolkind (6-12 jaar)
- Puber (12-17 jaar)
- Adolescent (17-25 jaar)
- Volwassene (25-67 jaar)
- Oudere mens (67 jaar en ouder)
1 / 30
next
Slide 1: Slide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Quiz Ontwikkelingspsychologie
- Baby (0-18 maanden)
 - Peuter (18 maanden-4 jaar)
- Kleuter (4-6 jaar)
- Schoolkind (6-12 jaar)
- Puber (12-17 jaar)
- Adolescent (17-25 jaar)
- Volwassene (25-67 jaar)
- Oudere mens (67 jaar en ouder)

Slide 1 - Slide

Pas in de 20e eeuw zijn geleerden goed gaan kijken naar de ontwikkeling van de mens.
Welke ontwikkelingspsycholoog ontdekte dat in ieder stadium in de psychosociale ontwikkeling
een bepaald conflict centraal staat?
A
Jean Piaget
B
Rita Kohnstamm
C
Erik Erikson

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Video

Erik Erikson (1902-1994)
Beschreef de verschillende stadia in de psychosociale ontwikkeling en ontdekte dat in ieder stadium een bepaald conflict centraal staat:

1. Vertrouwen tegenover fundamenteel wantrouwen
Vertrouwen dankzij steun van de omgeving; Angst en zorgen over anderen. 
2. Zelfstandigheid tegenover schaamte en twijfel
Onafhankelijkheid als onderzoek wordt gestimuleerd; Twijfels over zichzelf, gebrek aan onafhankelijkheid.



Slide 4 - Slide

Erikson beschreef de verschillende stadia in de psychosociale ontwikkeling en ontdekte dat in ieder stadium een bepaald conflict centraal staat:
3. Initiatief tegenover schuldgevoel
Ontdekken van manieren om dingen in gang te zetten; Schuldgevoel over daden en gedachten.
4. Vlijt tegenover minderwaardigheid
Groeiend besef van competenties; Gevoelens van minderwaardigheid, geen vertrouwen in eigen kunnen. 
5. Identiteit tegenover rolverwarring
Bewustzijn van de eigen uniekheid, weten welke rol te spelen; Onvermogen om de juiste rollen in het leven te identificeren. 



Slide 5 - Slide

Erikson beschreef de verschillende stadia in de psychosociale ontwikkeling en ontdekte dat in ieder stadium een bepaald conflict centraal staat:
6. Intimiteit tegenover isolement
Ontwikkeling van liefdevolle seksuele relaties en hechte vriendschappen; Angst voor relaties met anderen.
7. Openstaan voor verandering tegenover stagnatie
Gevoel bij te dragen aan de continuïteit van het leven; Bagatelliseren van eigen activiteiten. 
8. Integriteit tegenover wanhoop
Gevoel van eenheid in wat men in het leven heeft bereikt; Spijt van gemiste kansen. 

Slide 6 - Slide

Drie processen dragen bij aan vooruitgang in de ontwikkeling: groeiproces, leerproces en
rijpingsproces.
Welk proces houdt in dat iemand eraan toe is om iets te leren?
A
Groeiproces
B
Rijpingsproces
C
Leerproces

Slide 7 - Quiz

3 processen bij positieve verandering 
* Groeiprocessen: dit betreft de lichamelijke groei die het gevolg is van celdeling

* Leerprocessen: dit betreft het verwerven van theoretische, praktische en sociaal - emotionele kennis en vaardigheden

* Rijpingsprocessen (rijping): dit betreft het 'ergens aan toe zijn'. Je bent er wel of niet aan toe om iets te leren.

Slide 8 - Slide

Leg het begrip 'zone van naaste ontwikkeling uit'

Slide 9 - Open question

Lev Vygotski (1896-1934)
Wat je zelfstandig kan, is de actuele ontwikkeling. Waar je hulp bij nodig hebt, is de naaste ontwikkeling.
Het gebied ertussen is de zone van naaste ontwikkeling: activiteiten die je nog niet zelfstandig kan, maar wel wanneer je sociale ondersteuning krijgt bij de uitvoering ervan.

Je wordt op je zone van de naaste ontwikkeling aangesproken door (ondersteund) aanbod dat net boven je niveau ligt: niet te makkelijk, wel uitdagend, maar niet te moeilijk. Daarbij wordt de steun op een niveau steeds meer afgebouwd, totdat iemand het zelf kan. 

Slide 10 - Slide

Bij de ontwikkeling van de mens horen verschillende deelaspecten binnen die ontwikkeling: de
ontwikkelingsaspecten.

Verbind elk ontwikkelingsaspect met het juiste voorbeeld.

Slide 11 - Slide

Cognitief aspect 
Persoonlijkheids-
aspect 
Seksueel 
aspect
Sociaal
aspect 

Taal-ontwikkeling

Ontwikkeling van 
empathie


Ontwikkeling van het zelfbeeld

 ontwikkeling waardering eigen lichaam

Slide 12 - Drag question

Ontwikkelingsaspecten

Slide 13 - Slide

Bij de baby moet het hechtingsproces nog op gang komen.
Wat is een voorwaarde voor veilige hechting?
A
Er is steeds een wisseling van opvoeders.
B
Er moet sprake zijn van responsief gedrag bij de vaste ouders/opvoeders.
C
Er is alleen aandacht voor de lichamelijke behoefte van het kind.

Slide 14 - Quiz

Als je over een kleuter spreekt, heb je het over een kind van welke leeftijd?
A
3 tot 6 jaar
B
3 tot 7 jaar
C
4 tot 6 jaar
D
6 tot 7 jaar

Slide 15 - Quiz

Het ontwikkelen van de gevoelens 
van vertrouwen en veiligheid
Deze ontwikkeling kan worden 
onderverdeeld in fijne en grove motoriek
Dit is de ontwikkeling van het 
weten, denken en begrijpen
Ontwikkeling van lichaams- 
en lustbeleving
Ontwikkeling van acceptatie en
de omgang met anderen
Vorming van je 
eigen identiteit 
Emotionele ontwikkeling
Lichamelijke ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling
Sociale ontwikkeling
Persoonlijkheids- ontwikkeling
Seksuele ontwikkeling

Slide 16 - Drag question

Wat is objectpermanentie?

Slide 17 - Open question

Als een kind de leeftijd van 18 maanden bereikt, is het een peuter totdat het 4 jaar oud is. Bij een peuter zijn er veel ontwikkelingen, ook op lichamelijk gebied.
Wat is een kenmerk van de lichamelijke ontwikkeling van de peuter?
A
afstemming oog-handcoördinatie
B
ontwikkeling zuigreflex
C
zindelijk worden

Slide 18 - Quiz

Constructiespel
Imitatiespel
Bewegingsspel

Slide 19 - Drag question

Kleuters kunnen veel angsten hebben.
Hoe kan een pedagogisch werker kleuters het beste helpen hun angsten de baas te worden?
A
door ze te troosten
B
door ze uit te leggen waarom ze niet bang moeten zijn
C
door ze hun fantasie te laten inzetten

Slide 20 - Quiz

Stel, de moeder van deze baby speelt kiekeboe en de baby doet haar na.

Dan is dit een vorm van?
A
Imitatieleren
B
Herhalingsleren
C
Ervaringsleren

Slide 21 - Quiz

Het is belangrijk om met kleuters doelgericht te werken. Dit kan op een speelse manier.

Combineer elke soort doelgerichte activiteit met het juiste voorbeeld.

Slide 22 - Slide

spelen 
met 
legopoppetjes
gele en rode verf mengen
mozaïek maken
kralenketting 
maken

beeldende activiteit

constructieve activiteit

exploratieve activiteit

imitatiespel

Slide 23 - Drag question

Op welke manier kun jij de taalontwikkeling bij een baby stimuleren?

Slide 24 - Open question

De BSO biedt behalve georganiseerde activiteiten, ook vrij spel aan. Hiervoor gelden aandachtspunten.
Wat zijn aandachtspunten voor vrij spel?
A
Houd al bij jongere schoolkinderen die buitenspelen rekening met de behoefte aan zelfstandigheid.
B
Het speelgoed moet steeds nieuwe en andere mogelijkheden bieden, zodat het kind er niet snel op uitgekeken raakt.
C
Bij technische materialen is bijvoorbeeld een echte scheikundedoos niet nodig om aan te bieden. Het kind gaat alleen uit van fantasie

Slide 25 - Quiz

De groeispurt duurt twee tot drie jaar.
Wanneer groeien meisjes meestal het meest?
A
tussen hun 9e en 11e jaar
B
tussen hun 13e en 15e jaar
C
tussen hun 11e en 13e jaar

Slide 26 - Quiz

Welke reflexen kennen baby's
A
Grijp en zuig
B
Zoek en zuig
C
Grijp en zoek
D
Beweeg en zuig

Slide 27 - Quiz


Als ik mijn knuffel niet zie, bestaat deze ook niet

De dinosaurus praat tegen mij

Ik word door het doucheputje gespoeld
Animistisch 
denken
Concreet
denken
Magisch 
denken

Slide 28 - Drag question

Exploratiedrang houdt in
A
Drang om je te hechten
B
Drang om te ontdekken
C
Manier van denken
D
Manier van hechting

Slide 29 - Quiz

Sensomotorische ontwikkeling is de ontwikkeling in de samenwerking van zintuigen en motoriek.
De stappen in de sensomotorische ontwikkeling zijn:

- 3 maanden: de baby gaat reiken naar een voorwerp dat hij ziet: eerst met beide armen, later met één arm.

- 5 maanden: het lukt de baby een voorwerp te grijpen. Hij heeft geleerd zijn eigen handjes bewust in een bepaalde richting te sturen. 
   



    

- 6 maanden: de baby kan voorwerpen van de ene hand naar de andere hand overbrengen. Kleine voorwerpen pakken, zoals kralen en knikkers, lukt dan nog niet, omdat de baby zijn hele hand gebruikt.

- 12 maanden: de baby kan nu ook kleine voorwerpen pakken, omdat hij voorwerpen nu tussen duim en wijsvinger vastpakt.
Hoe noemen we deze greep? Zeg niks maar doe de greep voor: 

Slide 30 - Slide