1. vrouwelijke zelfstandige naamwoorden ook vrouwelijke bijvoeglijke naamwoorden.
2. Ken het geslacht van een woord idioma? mannelijk of vrouwelijk?
3. Let op zinsvolgorde: eerst het onderwerp dan het werkwoord en dan de rest. Als de zijn geen onderwerp heeft, maar staat het in het werkwoord dan begin je met het werkwoord.
4. Let op hoofdletters en komma's.
5. Zijn de werkwoorden in de juiste persoon vervoegd?
6. Zijn er onregelmatige werkwoorden? Klopt die vervoeging dan?
7. Heb je bij de voorzetsels van plaats ook de + lidwoord gebruikt en wat gebeurt er dan met de + el? Krijg je dat ook bij de + al?
8. Regels van hay/ser/estar?