Kijk maar eens naar de volgende Nederlandse voorbeeldzinnen. De structuurwoorden zijn onderstreept.
Ik had een lekke band,
dus kon ik niet verder fietsen.
Hij heeft een hond en een kat.
Mijn moeder kan goed koken, maar ze is niet zo goed in klussen.
Ze hadden veel haast, omdat ze te laat vertrokken waren.
Hij moest kiezen tussen een nieuwe computer of een nieuwe tablet.
De hond rende al blaffend af op het kind. Hij werd echter tegengehouden door zijn baas.
Ondanks dat hij zoveel tijd aan zijn huiswerk had besteed, kon hij niet naar het feestje.
Ik vind fruit zoals appels en peren erg lekker.