Past Simple Tense

Past Simple Tense
After today's lesson, you'll be able to form and use the past simple tense. 

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Past Simple Tense
After today's lesson, you'll be able to form and use the past simple tense. 

Slide 1 - Slide

Past Simple Tense

Slide 2 - Slide

Past Simple Tense
1. De verleden tijd van een regelmatig werkwoord bestaat uit stam ww + ed. De stam van het ww vindt men door van het hele ww  ‘to’ weg te laten.
to walk - walk
to buy - buy
to visit - visit

Slide 3 - Slide

Past Simple Tense
2. Let op de spelling van stam ww + ed.
to walk / + ed
to carry / -y + ied
to step, to rob / + bbed, pped
to live / + d


Slide 4 - Slide

Past Simple Tense
3. Voorbeeldzinnen van regelmatige werkwoorden die in de verleden tijd staan:
1. The students asked many questions. (to ask)
2. The beggar carried his bag. (to carry)
3. I stepped on Mary’s toes, last week. (to step)
4. Last night, we decided to spend our holidays in Spain. (to decide)

Slide 5 - Slide

Past Simple Tense
1. De verleden tijd van een onregelmatige werkwoord houdt zich niet aan de stam ww + ed regel. Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen onregelmatige vorm in de verleden tijd.
to buy - bought
to give - gave
to write - wrote

Slide 6 - Slide

Past Simple Tense
2. De lijst met onregelmatige werkwoorden op blz. moet je uit je hoofd leren. D.w.z. het hele wekwoord, de verleden tijd, het voltooid deelwoord en de betekenis.

Slide 7 - Slide

Past Simple Tense
3. Voorbeeldzinnen van onregelmatige werkwoorden die in de verleden tijd staan:
1. Peter was late for his maths lesson. (to be)
2. He lost his keys. (to lose)
3. Peter became very angry when the police stopped his car. (to become)
4. It began to rain. (to begin)

Slide 8 - Slide

Past Simple Tense
4. Een bijzonder onregelmatig werkwoord is het werkwoord to be. To be is het enige werkwoord dat in de past simple tense twee vormen heeft, namelijk was en were. To be is ook het enige werkwoord dat in ontkenningen en vragen in de verleden tijd géén didn’t / did krijgt.

Slide 9 - Slide

Past Simple Tense
5. Voorbeeldzinnen van het werkwoord to be  in de verleden tijd:
I was at home last night.
I wasn't at home last night.
Were you at home last night?

Slide 10 - Slide

Past Simple Tense
6. Exercises

Slide 11 - Slide

I _____ really hard for this test.
A
studyd
B
studyed
C
studied
D
studyied

Slide 12 - Quiz

We all _____ the first test.
A
pased
B
passed
C
past
D
passd

Slide 13 - Quiz

Our flight was _____ for several hours.
A
delaied
B
delayed
C
delayied
D
delayd

Slide 14 - Quiz

I _____ some sugar to my coffee.
A
added
B
aded
C
addied
D
ads

Slide 15 - Quiz

They _____ at ten o'clock.
A
calt
B
caled
C
caled
D
called

Slide 16 - Quiz

translate into English:
ik werkte

Slide 17 - Open question

translate into English:
we count

Slide 18 - Open question

translate into English:
we don't cheat

Slide 19 - Open question

Yesterday, we _____ (to empty) the garbage.

Slide 20 - Open question

The policemen, _____ (to stop) the car.

Slide 21 - Open question