Lidwoorden

Articles
lidwoorden
1 / 41
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Articles
lidwoorden

Slide 1 - Slide

Articles
Lidwoorden

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an

Slide 2 - Slide

Lidwoord a/an/the
 een ..........: a / an
de / het ..........: the

een tafel - a table           een ei - an egg
de tafel - the table          het ei - the egg



 

Slide 3 - Slide

Lidwoord a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:

a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room
 

Slide 4 - Slide

Lidwoord a/an
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker:

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 5 - Slide

Let op!
De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je an.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of -h -> dan gebruik je a.


 

Slide 6 - Slide

Voorbeelden
(je schrijft de medeklinker wel maar hoort hem niet)

an hour  (je hoort our) = een uur
an honor (je hoort onour) = de eer
a university (je hoort juniversity) = de universiteit
a uniform (je hoort juniform) = het uniform
a European (je hoort jeuropean) = de Europeaan

Slide 7 - Slide

a of an?
..... dog
A
a
B
an

Slide 8 - Quiz

a of an?
..... banana
A
a
B
an

Slide 9 - Quiz

a of an?
.... artwork
A
a
B
an

Slide 10 - Quiz

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 11 - Quiz

a of an?
.... apple
A
a
B
an

Slide 12 - Quiz

a of an?
.... uniform
A
a
B
an

Slide 13 - Quiz

a of an?
.... interesting book
A
a
B
an

Slide 14 - Quiz

A
AN
table
house
egg
chicken
island
phone
orange

Slide 15 - Drag question

a of an?
.... ear
A
a
B
an

Slide 16 - Quiz

a of an?
.... hero
A
a
B
an

Slide 17 - Quiz

a of an?
.... plant
A
a
B
an

Slide 18 - Quiz

a of an?
.... commercial
A
a
B
an

Slide 19 - Quiz

a of an?
.... hour
A
a
B
an

Slide 20 - Quiz

a of an?
..... ugly car

Slide 21 - Open question

a of an?
.... game
A
a
B
an

Slide 22 - Quiz

A of AN?
.... uncle
A
a
B
an

Slide 23 - Quiz

a of an?
.... university
A
a
B
an

Slide 24 - Quiz

a of an?
.... avatar
A
a
B
an

Slide 25 - Quiz

a of an?
..... sweet elephant

Slide 26 - Open question

a of an?
.... FM-radio channel
A
a
B
an

Slide 27 - Quiz

a of an?
..... beautiful cat

Slide 28 - Open question

A of AN?
.... president
A
a
B
an

Slide 29 - Quiz

A of AN?
.... umbrella
A
a
B
an

Slide 30 - Quiz

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Je gebruikt de gebiedende wijs (in het Engels dus imperative) wanneer je iemand vertelt wat diegene moet doen. 
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

5.2 The Imperative
De Gebiedende Wijs

Slide 31 - Slide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Sit down!                            Ga zitten!
Open your books!            Doe je boeken open!
Be quiet!                             Wees stil!
Eat your meal!                   Eet je maaltijd op!
Je gebruikt het hele werkwoord zonder "to".
5.2 The Imperative
De Gebiedende Wijs

Slide 32 - Slide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

5.2 The Imperative
De Gebiedende Wijs
Je gebruikt don't als iemand iets niet moet doen.
Sit down! 
Open your books!
Be quiet!
Don't sit down! 
Don't open your books!
Don't be quiet!

Slide 33 - Slide

Wees op tijd!
A
Take your time.
B
Are on time.
C
Be on time.
D
Come in the right time.

Slide 34 - Quiz

Ga naar boven!
A
Turn up
B
Go upstairs
C
Go down
D
Up stairs

Slide 35 - Quiz


Je mag niet drinken hier!
A
Drink here!
B
Does not drink here.
C
Drink not here.
D
Don't drink here.

Slide 36 - Quiz

Schiet op!
A
Shoot up
B
Hurry up
C
Hurry on
D
No hurry

Slide 37 - Quiz


Vertaal: Lees jouw boek.
(to read)

Slide 38 - Open question


Vertaal: Poets je tanden.
(to brush)

Slide 39 - Open question


Vertaal: Niet praten!
(to talk)

Slide 40 - Open question

Thank you
& Goodluck!

Slide 41 - Slide