Les 36 - 2TL - Woensdag 12 ma.

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Les 36 - 2TA
Spelling



DOME

Slide 2 - Slide

Lezen - 3gclxp2
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Planning


1. We hebben gelezen
2. Herhaling
3. Zelfstandig werken
4. Afsluiten met een spelletje, als jullie dat verdienen

Slide 4 - Slide

§10 - Engelse werkwoorden
Ik-vorm van Engelse werkwoorden
>  -en (matchen – match; sprayen – spray).
>Hij, zij, u, etc. + t
Dubbele medeklinker verdwijnt: (basketballen – basketbal).

Verleden tijd en voltooide tijd = 't Kofschip x
+de(n) of +te(n)

Slide 5 - Slide

§11 - Voltooid deelwoord
Voorvoegsels:  ge-, her-, ver- of be-

Gelogen - Hersteld - Verkocht - Begrepen
Een voltooid deelwoord kan ook als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt.
Bijvoorbeeld: de geperste sinaasappel; de ingehaalde toets. 
Je gebruikt 't Kofschip x 
Meestal met een hulpwerkwoord
Tegenwoordige en verleden tijd (heb, had)

Slide 6 - Slide

§12 - Werkwoordalarm
Het verschil tussen werkwoorden in de tegenwoordige tijd en de voltooide tijd
-Klanken hoor je niet, maar schrijf je wel
>Dat verschil in de schrijfwijze verandert de werkwoordsvorm
Je kunt het voltooid deelwoord opsporen door hulpwerkwoorden.
Verkleurt - Verkleurd
Je gebruikt t'x-kofschip alleen voor de verleden tijd bij zwakke werkwoorden en bij de voltooide tijd
Verder kun je de tegenwoordige tijd en verleden tijd onderscheiden door woorden als 'morgen', 'vandaag', 'nu', 'straks' en natuurlijk door de vorm van de werkwoorden
LET OP: er is een voltooide tegenwoordige tijd en een voltooide verleden tijd (heeft gedaan / had gedaan)

Slide 7 - Slide

§13 - Persoonsvorm in samengestelde zinnen
Zinnen met twee persoonsvormen
>Twee zinnen die samen een nieuwe zin vormen
-Tijdproef
-Vraagproef
1. Wat is de persoonsvorm?
2. Welk onderwerp hoort daarbij?
3. In welke tijd staat deze?
4. Gaat het om een sterk of zwak werkwoord?

Slide 8 - Slide

§13 - Persoonsvorm in samengestelde zinnen
tegenwoordige tijd

1. De coach  (regelen) _____________ een teamuitje voor zaterdag, dus hopelijk (worden)  _____________ het dan mooi weer.
2. Anna Woltz (schrijven)  _____________ een boek waar veel in (gebeuren)  _____________ .
3. Mijn zus (reserveren)  _____________  kaartjes voor het festival, terwijl haar vriendin online een tent (bestellen)  _____________ .

Slide 9 - Slide

§13 - Persoonsvorm in samengestelde zinnen
verleden tijd

1. Chenna (verbranden) _____________ afgelopen weekend, omdat ze zich niet had (insmeren) _____________ met zonnebrandcrème.
2. De wond aan zijn knie (bloeden) _____________ hevig, dus de huisarts werd  (bellen) _____________.
3. De knikkers (worden) _____________ vandaag op school (ruilen) _____________ door de kleuters.

Slide 10 - Slide

Maken
Cursus 7 - Spelling

§13 - Persoonsvorm in samengestelde zinnen

Klaar?
Maak 'trainen' van de mixopdrachten en bereid je 
goed voor op de toets.


timer
17:00

Slide 11 - Slide

Einde van de les

§12 voor volgende week dinsdag

Slide 12 - Slide