71. Thema 7, week 3, taaltoets

week 1: omgang en maatschappij
1 / 32
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

week 1: omgang en maatschappij

Slide 1 - Slide

Welk woord hoort bij de omschrijving?
A
het ontzag
B
het compromis
C
instemmen met
D
het argument

Slide 2 - Quiz

Wat past onder de vlek?
A
beargumenteren
B
instemmen met
C
het meningsverschil
D
prijzen

Slide 3 - Quiz

Wat betekent het onderstreepte woorden?
A
zeggen dat iemand of iets heel goed is
B
De reden waarom je iets vindt.
C
Zeggen dat je het ergens mee eens bent
D
Proberen het samen eens te worden

Slide 4 - Quiz

week 2: maken en materialen

Slide 5 - Slide

Wat past onder de vlek?
A
de watt
B
de fitting
C
de generator
D
het elektron

Slide 6 - Quiz

Welk woord hoort bij de omschrijving?
A
omzetten
B
opwekken
C
uitschakelen
D
de generator

Slide 7 - Quiz


A
de fitting
B
de generator
C
de watt
D
het elektron

Slide 8 - Quiz

week 3: moelijke woorden

Slide 9 - Slide


A
B
C
D
het elektron

Slide 10 - Quiz

Wat past onder de vlek?
A
naar mate
B
ter plekke
C
eensgezind
D
wederzijds

Slide 11 - Quiz

Wat betekent het onderstreepte woorden?
A
gebaseerd op meningen, niet op feiten
B
gebaseerd op beelden, niet op geluiden
C
gebaseerd op feiten, niet op meningen
D
gebaseerd op zijn gevoel

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

INHOUDSWOORDEN

     Ik las gisteren een heel leuk  boek
    
     las = werkwoord (ww)
    heel = bijwoord (bw)
    leuk = bijvoeglijk naamwoord (bv)
    boek = zelfstandig naamwoord (zn)


Slide 15 - Slide

Noem de 4 woordsoorten die inhoud geven aan een zin.
(typ ze voluit)

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Geen inhoudswoord
inhoudswoorden
Lidwoord
voorzetsel
Zelfstandig naamwoord
werkwoord
bijvoegelijk naamwoord
Bijwoord
voegwoord
Voornaamwoord

Slide 18 - Drag question

?
inhoudswoorden

functiewoorden

Weten
jullie
waar
ik
mijn
rode
zonnebril
gelaten
heb

Slide 19 - Drag question

LESDOEL.
Ik leer wat samentrekkingen zijn en kan samentrekkingen herkennen in een zin.

Er zijn rode paprika's en groene paprika's.
Er zijn rode en groene paprika's.

Het schrift heet een voorkant en achterkant.
Het schrift heeft een voor- en achterkant.



Slide 20 - Slide


Er zijn gele tulpen en rode tulpen.
Schrijf de zin korter op en laat één woord weg.

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

Hoe kun je de onderstreepte woorden samentrekken?


Er zijn veel voordelen en nadelen

Slide 23 - Open question

Hoe kun je de onderstreepte woorden samentrekken?


Ik heb wondjes op mijn linkerhand en rechterhand.

Slide 24 - Open question

Zinsontleding
Bij zinsontleding hak je een zin in stukjes en benoem je de zin per stukje. Je begint altijd met de persoonsvorm, daarna het gezegde, daarna het onderwerp, dan het lijdend voorwerp enzovoorts.

Slide 25 - Slide

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.

Slide 26 - Drag question

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De scheidsrechter
heeft
een rode kaart
aan onze trainer
gegeven.

Slide 27 - Drag question

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De meester
heeft
ons
lekkere taart
gegeven.

Slide 28 - Drag question

lesdoel

Ik kan het onderwerp en het werkwoord. op elkaar afstemmen.

Slide 29 - Slide

Schrijf de hele zin in de wij-vorm
Hij vertelt een heel spannend verhaal.

Slide 30 - Open question

Schrijf de zin in de hij-vorm
De mensen worden helemaal gek.

Slide 31 - Open question

Thema 7 - week 3- toets

Slide 32 - Slide