De eerste twee standen (geestelijk en adel) hadden een hoge sociale positie in de maatschappij
Zij hadden ook privilleges (voorrechten)
Heerlijke rechten: de rechten van een heer
Molenrecht: boeren moesten betalen om graan te mogen malen in de molen van de heer
Door de heerlijke rechten werden de geestelijken en adel steeds rijker en machtiger
Boeren bleven arm en machteloos