This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hfst 3
Monniken en ridders
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
3.1
Leenheren en leenmannen
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Enkele eeuwen lang hadden Frankische koningen hun rijk steeds verder weten uit te breiden.
Karel de Grote liet zich door de paus in 800 kronen tot keizer.
Slide 5 - Slide
Karel de Grote (de leenheer) leende een deel van zijn land aan een graaf of hertog (de leenman) in ruil voor militaire steun.
Dit bestuurssysteem heet het leenstelsel.
Slide 6 - Slide
Koning en adel
De leenheer is de koning.
De leenmannen (hertogen en graven) zijn edelen (van adel)
Slide 7 - Slide
Leenmannen (de adel) gingen hun leen steeds meer zien als persoonlijk eigendom (die erfelijk was).
Koningen waren vaak te zwak er iets tegen te doen en er ontstond zo veel verdeeldheid (tussen koning en adel) en onveiligheid.
Slide 8 - Slide
Edelen gebruikten ridders (militairen te paard) voor orde en veiligheid in hun gebied.
Vanaf ongeveer 1100 konden alleen nog mensen van adel ridder worden.
Slide 9 - Slide
Vikingen uit Scandinavië zorgden in de 9e en 10e eeuw voor veel onveiligheid in kustgebieden in West-Europa
Slide 10 - Slide
Van welk rijk was Karel de Grote de leider?
A
Germaanse rijk
B
Christelijke rijk
C
Bataafse rijk
D
Frankische rijk
Slide 11 - Quiz
1. Karel de Grote was de leenheer. 2. De leenman was een graaf of hertog.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 12 - Quiz
Waarom kwam er in het Frankische rijk steeds meer verdeeldheid?
A
De leenmannen gingen hun leen zien als bezit
B
De leenmannen kregen ruzie met Karel de Grote
C
De leenmannen bekeerde zich tot het christendom
D
De leenmannen gingen samenwerken tegen de leenheer.
Slide 13 - Quiz
Een hertog en een hertog zijn mensen van …….
Slide 14 - Open question
Dit volk uit Scandinavië viel langs de Europese kusten vele stadjes aan. De …...….
Slide 15 - Open question
De tijd tussen 500 en 1500 noemen we de ……...
Slide 16 - Open question
In welk jaar werd Karel de Grote door de paus gekroond tot keizer?
A
814
B
800
C
714
D
700
Slide 17 - Quiz
3.2
Europa wordt christelijk
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
In 690 trokken geestelijken (mensen in dienst van de kerk) Nederland binnen om het christendom te verspreiden.
De Germanen in Noord-Europa geloofden toen nog in meerdere goden.
In het zuiden van Nederland wonen de Franken die al christelijk zijn.
Slide 20 - Slide
De leider van de missionarissen heette Willibrord.
Ze doen dit in opdracht van de paus.
Slide 21 - Slide
Er was veel verzet tegen de verspreiding van het christendom. Veel missionarissen werden vermoord door boze Germanen.
Pas nadat er meerdere Germaanse vorsten werden bekeerd lieten veel onderdanen zich dopen.
Vanaf ongeveer 1000 was bijna heel Europa christelijk.
Slide 22 - Slide
Veel cultuurelementen van de Germanen zijn vermengd met de christelijke cultuur.
Bijvoorbeeld bij de feestdagen pasen en kerst.
Slide 23 - Slide
Geestelijken hadden veel invloed op de samenleving.
Pastoors gaven preken aan de gelovigen in de kerk. Ze hadden in hun gemeenschap vaak veel aanzien
Slide 24 - Slide
Belangrijke geestelijken waren de monniken (mannen) en nonnen (vrouwen) die in kloosters leefden. Hun leider noemen we de abt.
Alleen geestelijken konden lezen en schrijven. Daardoor hadden ze vaak hoge posities als adviseur van vorsten en opstellers van hun wetten.
Slide 25 - Slide
Iemand met de opdracht om het christendom te verspreiden. Een...…...
Slide 26 - Open question
Welk volk waren rond 700 al christelijk?
A
Friezen
B
Germanen
C
Vikingen
D
Franken
Slide 27 - Quiz
Welke geestelijken had het meeste invloed?
A
abt
B
priester
C
non
D
monnik
Slide 28 - Quiz
Wie was de belangrijkste missionaris die rond 690 in Nederland aankwam?
A
Augustinus
B
Willibrord
C
Bonifatius
D
Grogorius
Slide 29 - Quiz
3.3
Machtige heren, halfvrije boeren
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Boeren waren halfvrij en woonde op het domein (land) van een edelman of klooster.
De boeren kregen daar bescherming.
De halfvrije boeren noemen we horige boeren.
Deze onvrijheid noemen we horigheid.
Slide 32 - Slide
Het centrum van een domein was het hof.
Dit systeem met de horige boeren op het domein heet het hofstelsel.
Slide 33 - Slide
De horige boeren mochten het domein niet verlaten.
Zij hadden heel veel plichten en moesten vaak onbetaald werken voor hun landheer, herendiensten.
Slide 34 - Slide
Standensamenleving
Er waren 3 sociale groepen (standen).
De geestelijken, adel en de rest van de bevolking zaten allen in een eigen stand.
Slide 35 - Slide
Privileges
De geestelijken en adel hadden privileges (speciale rechten, voorrechten).
De 3e stand (vooral boeren) hadden juist veel plichten.
Slide 36 - Slide
Halfvrije boeren uit de middeleeuwen noemen we ……..
Slide 37 - Open question
Het land van een edelman of klooster waar de boeren woonden heet een ……..
Slide 38 - Open question
Het onbetaalde werk dat boeren verplicht voor hun heer moesten doen noemen we ………?
Slide 39 - Open question
De geestelijken (1e stand) en adel (2e stand) hadden bepaalde voorrechten. Deze noemen we ……….
Slide 40 - Open question
3.4 De opkomst van de islam
Slide 41 - Slide
Slide 42 - Slide
Volgens moslims gebeurde er in 610 iets heel bijzonders.
Mohammed kreeg in Mekka een boodschap van Allah (God). Deze woorden die Mohammed van God kreeg (tot zijn dood) kun je lezen in de Koran.
Slide 43 - Slide
De profeet (boodschapper van God) Mohammed en zijn volgelingen moesten vluchten uit Mekka.
In 622 verhuisden ze naar Medina en dit is het begin van de islamitische jaartelling.
Slide 44 - Slide
Tijdens het leven van Mohammed werd al veel gebied veroverd.
Zijn opvolgers (kaliefen) gingen door met veroveringen. Een islamitisch rijk (met een kalief als leider) heet een kalifaat.
Deze veroveringsoorlog werd door de moslims als een jihad (heilige strijd) gezien.
Slide 45 - Slide
In het gehele Arabische rijk werden moskeeën gebouwd en werd de Arabische taal en schrift belangrijk.
Slide 46 - Slide
Arabische geleerden namen veel kennis over uit de oudheid. Zij voegden er eigen kennis aan toe. Zo werden de Arabieren in die tijd goede wetenschappers.