H1: Hoeveel verdien je eraan? 1.4 wat kost het nu en later deel 1

Welkom bij €conomie
Hoofdstuk 1: Kun jij kopen wat je wilt?



1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom bij €conomie
Hoofdstuk 1: Kun jij kopen wat je wilt?



Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we vandaag doen?

           
  • Huiswerk nakijken 1.3 je inkomsten en uitgaven blz 20 +21
  • Instructie 1.4 reserveren 
  • instructie berekenen kosten van scooter 
  • instructie koopkracht
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Herhaling
  • Vorige les hebben we besproken
  • indeling van uitgaven. Ken je ze nog?
  • dagelijkse uitgaven . Ander woord? Voorbeelden?
  • Vaste lasten. Wat is dat? Geef voorbeelden
  • Incidentele uitgaven. Wat is dat? 
  • Dagelijkse = huishoudelijke uitgaven zoals boodschappen in de supermarkt, persoonlijke verzorging, cadeautje en uitgaan.
  • Vaste lasten: uitgaven met een vaste regelmaat. Bv Een keer per maand zoals verzekeringen, abonnement, huur of hypotheek
  • Incidentele uitgaven: Grotere uitgaven die je niet vaak doet en die NIET regelmatig voorkomen

Rekenen van week naar maand en andersom:
Belangrijkste regel: eerst naar het jaar rekenen


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Opgave 6
incidentele uitgaven
vaste lasten
dagelijkse uitgaven

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

opdracht 7
7a  Zodat je voldoende geld achter de hand hebt als je een grote uitgave moet doen.
7b  Bijvoorbeeld: zelf geef ik het meeste geld uit aan dagelijkse uitgaven, want ik koop
 elke dag een broodje in de kantine. Mijn ouders geven het meeste geld uit aan vaste
 lasten, want ze moeten de woning betalen.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

opdracht 8
Nee, ze heeft geen gelijk want een maand is iets meer dan vier weken.


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 9
 9a Eerst het jaarbedrag berekenen        € 45 × 52 = € 2340,-
        Dan het maandbedrag                           € 2340,-- ÷ 12 = € 325,-
9b Eerst het jaarbedrag berekenen          € 156 × 12 = € 1872,--
        Dan het weekbedrag berekenen         € 1872,--÷ 52 = € 36

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

opdracht 10
Gas en elektra € 1.300 per jaar € 1.300 ÷ 52 = € 25,--
Telefoonabonnement € 26 per maand € 26 × 12 ÷ 52 = €6,--
Huur € 676 per maand € 676 × 12 ÷ 52 = € 156,--


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

van weekloon naar maandloon en andersom
  • Een jaar = 12 maanden
  • Een jaar = 52 weken
  • Stel : je verdient € 40,00 per maand, hoeveel verdien je dan per week?
  • Eerst altijd naar het jaar rekenen
  • Dan naar de week of de maand, afhankelijk wat wordt gevraagd. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Video

This item has no instructions

1.4 Wat kost het nu en later?
Leerdoelen:

  • berekenen reservering
  • hoe je kosten van een scooter berekent
  • wat kun je kopen met geld. KOOPKRACHT

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

sparen voor later
Reserveren = geld opzij leggen = sparen voor een doel

Stel : je wilt een broek die € 120,-- kost. Je wilt die volgende winter hebben. Je moet dan over 12 maanden € 120,-- hebben gespaard.
Hoeveel moet je per maand sparen.

Stel: je wilt een laptop kopen van € 440,--  over 6 maanden. Je hebt al € 200,-- op je bankrekening staan. 
Hoeveel heb je nog nodig?  Hoeveel moet je maandelijks reserveren?
€ 440,-- - € 200,-- = € 240,-- 
€ 240,-- : 6 = € 40,--

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

De kosten van een scooter
Aanschafprijs
+ verzekeren
+ benzine
+ onderhoud + reparaties (hiervoor moet je geld reserveren)
+ accessoires (helm + slot)

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Koopkracht
De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.

Koopkracht is afhankelijk van:
inkomen en prijs.

Stijgt de prijs en blijft inkomen gelijk dan daalt je koopkracht.
Stijgt je inkomen met 10% en de prijzen stijgen met 10% dan blijft de koopkracht gelijk.

Voorbeeld: broden 2022: 1 brood = € 2,-- Van € 10,-- kun je 5 broden kopen.
                       broden 2023: 1 brood = €2,50. Van € 10,-- kun je 4 broden kopen.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Video

This item has no instructions

Welk bedrag moet je per maand reserveren als je over 1,5 jaar een nieuwe fiets wil kopen van 800 euro?
A
Eur. 50,00
B
Eur. 44,44
C
Eur. 45,00
D
Eur. 40,25

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Een ander woord voor geld sparen is ...
A
Budgetteren
B
Inflatie
C
Reserveren
D
Koopkracht

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Meestal moet je geld reserveren voor vaste lasten.
A
Waar!
B
Niet waar!

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Over 1 jaar wil je een nieuwe telefoon (€ 600) kopen. Je hebt € 120 gespaard. Bereken hoeveel je moet reserveren per maand.
A
€ 10
B
€ 50
C
€ 60
D
€ 40

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Voor welk soort uitgaven is het handig om geld te reserveren?
A
Vaste lasten
B
Dagelijkse uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Huishoudelijke uitgaven

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn vaste lasten?
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
uitgaven die regelmatig terugkeren, bedrag is meestal even groot
C
uitgaven voor boodschappen
D
Uitgaven die je niet zo vaak doet

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Een overzicht van je inkomsten en uitgaven noem je een ...
A
Budget
B
Nibud
C
Begroting
D
Excell

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Zelfstandig aan het werk 
timer
5:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 1 t/m 7 op blz 22 t/m 23. Je mag overleggen. Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule bij een berekening!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 5 minuten de tijd
Klaar? 
Lees de blauwe stukjes nog eens door. 
Daarna help je een klasgenoot.

Slide 25 - Slide

Sponsopdracht: 1b en c
Afsluiten
Leerdoelen:

Je kunt nu:
  • reserveringen berekenen
  • alle kosten benoemen bij aanschaf van een scooter
  • iets vertellen over koopkracht

Slide 26 - Slide

This item has no instructions