220512 formuleren/spelling H6
1 / 19
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Vul aan:
Hij schonk ___ een kopje koffie in.
Hij schonk ___ een kopje koffie in.
A
hen
B
hun
Slide 8 - Quiz
Vul aan:
De tranen sprongen ___ in de ogen.
De tranen sprongen ___ in de ogen.
A
hun
B
hen
C
bij hun
D
bij hen
Slide 9 - Quiz
Vul aan:
De activiteitenweek is het leukste ___ ik heb meegemaakt.
De activiteitenweek is het leukste ___ ik heb meegemaakt.
A
dat
B
wat
Slide 10 - Quiz
Vul aan:
Het meisje ___ daar loopt, heeft een mooie jas aan.
Het meisje ___ daar loopt, heeft een mooie jas aan.
A
dat
B
wat
C
die
Slide 11 - Quiz
Vul aan:
Harry heeft nooit zin om te wandelen, ___ best verrassend is voor een hond.
Harry heeft nooit zin om te wandelen, ___ best verrassend is voor een hond.
A
dat
B
wat
Slide 12 - Quiz
Vul aan:
Het liedje ____ ik je vertelde, draait nu op de radio.
Het liedje ____ ik je vertelde, draait nu op de radio.
A
over wie
B
waarover
Slide 13 - Quiz
Vul aan:
Het konijntje, ____ jij laatst een hok had getimmerd, is heel blij.
Het konijntje, ____ jij laatst een hok had getimmerd, is heel blij.
A
voor wie
B
waarvoor
Slide 14 - Quiz
Vul aan:
Ik ga straks op bezoek bij mijn oma, ___ ik graag tijd doorbreng.
Ik ga straks op bezoek bij mijn oma, ___ ik graag tijd doorbreng.
A
met wie
B
waarmee
