Hoofdstuk 12 en 13

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NT2HBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Ik wens jou

Slide 2 - Slide

Ik wens je ( I wish you ): 

1............................................................

2..........................................................

3..........................................................

4..........................................................

Slide 3 - Slide

Lange klanken en Korte klanken

Infinitief                  ik-vorm               perfectum 
lopen                          loop                       gelopen
wonen                        woon                    gewoond
betalen                       betaal                  betaald
spelen                         speel                   gespeeld
controleren                controleer          gecontroleerd
bestellen                    bestel                   besteld
zeggen                        zeg                       gezegd
werken                        werk                     gewerkt

Slide 4 - Slide

Scheidbare werkwoorden: seperable verbs bladzijde 177

oversteken = over + steken (cross the street)
meenemen = mee + nemen (take with you)
Hoe maken we een goede zin?

1 split/ scheid de 2 werkwoorden
2 Zet het werkwoord in de juiste vorm en tijd 
(presens, imperfectum/ past  of perfectum/ present perfect)
3 Zet de prefix achteraan de zin.
4 Let op bij de perfectum krijg je 'ge' in het midden van de zin:
Ik heb het cadeau meegenomen = I brought the gift
Zij hebben de koffie afgerekend. = They payed their coffee

Slide 5 - Slide

Maak de zinnen met het stappenplan (write down)

1 Oversteken = over + steken
2 (Zij) steekt = (presens)
3 ......................................................over

De zin is: Kirsten steekt de straat over.

Slide 6 - Slide

Normale situatie                               Vraagzin
wonen:
ik 
woon
jij
woont
hij/ zij/ u
woont
wij
wonen
jullie 
wonen
zij
wonen
wonen:
woon
ik?
woon
jij?
woont

hij/zij/ u?
wonen
wij?
wonen
jullie?
wonen
zij?

Slide 7 - Slide

Normale situatie                               Vraagzin
gaan:
ik 
ga
jij
gaat
hij/ zij/ u
gaat
wij
gaan
jullie 
gaan
zij
gaan
gaan:
ga
ik?
ga
jij?
gaat

hij/zij/ u?
gaan
wij?
gaan
jullie?
gaan
zij?

Slide 8 - Slide

Volgorde: 
Onderwerp - werkwoord - rest van de zin - prefix
zin 2:
Ik                          neem              een plattegrond mee
zin 3:
Patricia  (Zij)
zin 4:
Hoe laat                
zin 5:
U                             

Slide 9 - Slide

zin 6 en 7: Imperfectum blz. 283

infinitief               imperfectum

komen
gaan 

zin 8 t/m 12: perfectum blz. 284
nemen 
komen
stappen = regelmatig/ regular (d of t)

Slide 10 - Slide

zin 8 t/m 12: perfectum blz. 284
onregelmatig/ irregular
infinitief                    perfectum (-ge-)  
8. (mee)nemen 
9. (aan)komen
regelmatig/ regular (d of t)

10. (in)stappen 
11. (af)rekenen 
12. (samen)wonen

Slide 11 - Slide

(lopen) Ik.............. op straat

Slide 12 - Open question

(bestellen) Hij ................deze boeken.

Slide 13 - Open question

(betalen) Zij (pluralis)..............de rekening

Slide 14 - Open question

(Pakken)..................... jij dat koekje?

Slide 15 - Open question

(gaan) Wij................... alleen naar huis.

Slide 16 - Open question

(spelen) .........................jij vandaag gitaar?

Slide 17 - Open question

Zet de volgende zinnen in de imperfectum: Write down

Ik speel gitaar = Gisteren ............................................

Zij maken hun huiswerk = Gisteren .....................................

wij bestellen koffie = Gisteren .............................................






Slide 18 - Slide

Antwoorden opdracht 4 bladzijde 177
1 Kirsten steekt de straat over.
2 Ik neem een plattegrond mee.
3 Patricia woont samen.
4 Hoe laat spreken we af?
5 U gaat hier de trap af.
6 Gisteren kwam ik Peter in de supermarkt tegen.
7 We gingen met opdracht 14 verder.
8 Wie heeft een cadeau voor Marit meegenomen?
9 Kirsten is om 11.00 uur in Amsterdam aangekomen.
10 Waar ben je ingestapt?
11 Ik heb de koffie al afgerekend.
12 We hebben in de Verenigde Staten ook samengewoond.

Slide 19 - Slide

Lees de tekst op bladzijde 179

Opdracht 9

1 Vanaf 13 jaar
2 Ja
3 twee dagen
4 Ja 

Slide 20 - Slide

Hoofdstuk 13 

Tekst samen lezen bladzijde 183 + vertalen naar het Engels

Maak opdracht 1 bladzijde 185




Slide 21 - Slide

13.3 Mening vragen en geven (opinion) blz. 185

Wat vind je van kerst?
Hoe vind je mijn trui?
Vind je dat niet leuk? Jawel, 

Schrijf zelf een zin op. Vraag naar de mening van iemand anders.

Slide 22 - Slide

Opdracht 2 blz. 186
Vul het goede woord in.

1_________________vind je van dit boek?
Ik vind het erg interessant.

Slide 23 - Slide

Antwoorden opdracht 2

1 Wat
2 Hoe
3 van 
4 Vind
5 Volgens

Slide 24 - Slide

Opdracht 3: blz. 186
Geef antwoord op de volgende vragen.


13.4 Praten over koetjes en kalfjes (smalltalk)
het weer
het verkeer
elkaar

Opdracht 4: Kies het beste woord

Slide 25 - Slide

Opdracht 5: Maak de juiste combinatie blz. 187

1 Ik ben toe aan koffie.  = 

Slide 26 - Slide


Eerst zelf 10 woorden bedenken die met winter te maken hebben.


Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide





Kerst
KERST

Slide 29 - Slide

Schrijf elkaar een kaartje (opdracht 11 bladzijde 189)

Je groet elkaar.
Je vraagt hoe het gaat?
Bedank voor het eten en de gezellige avond.
Vraag of ze ook gauw bij jou komen?
Vraag wat zijn/ haar lievelingseten is?
Vraag om jou terug te schrijven


Slide 30 - Slide

Zullen =  to promess something

Ik                                  zal
jij/ je/ u                        zal/ zult
hij/ zij/ze/ het             zal
wij                                 zullen
jullie                             zullen
zij/ ze                            zullen

Slide 31 - Slide

Opdracht 8 en 9 blz. 188/189
Maak correcte zinnen met zullen

Slide 32 - Slide

13.6 Mijn passie blz. 190

Lezen + vertalen

Opdracht 12 waar of niet waar?

Slide 33 - Slide