De tijden van het werkwoord

Verwachtingen en regels
  • Je heb je lesmateriaal, dus ook je Ipad, bij je en het huiswerk (dat op magister staat). 
  • Tijdens de les is je mobiel uit en in je tas.
  • Je let op en praat niet door de les, maar tegen je buur fluisteren mag als je maar niet stoort. 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verwachtingen en regels
  • Je heb je lesmateriaal, dus ook je Ipad, bij je en het huiswerk (dat op magister staat). 
  • Tijdens de les is je mobiel uit en in je tas.
  • Je let op en praat niet door de les, maar tegen je buur fluisteren mag als je maar niet stoort. 

Slide 1 - Slide

Wat doen werkwoorden?
A
Geven het onderwerp weer.
B
Drukken een handeling, situatie of gebeurtenis uit.

Slide 2 - Quiz

Noem de vier vormen van het werkwoord op.

Slide 3 - Open question

Noem de drie soorten werkwoorden op.

Slide 4 - Open question

De tijden van het werkwoord (8)
Tegenwoordige tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t)
Voorbeeld: ik leer. 

2 voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t)
Voorbeeld: ik heb geleerd. 

Slide 5 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Verleden tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid verleden tijd (o.v.t)
Voorbeeld: ik leerde. 

2 voltooid verleden tijd (v.v.t)
Voorbeeld: ik had geleerd. 

Slide 6 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (o.t.t.t)
Voorbeeld: ik zal leren. 

2 onvoltooid verleden toekomende tijd (o.v.t.t)
Voorbeeld: ik zou leren. 

Slide 7 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

3 voltooid tegenwoordig toekomende tijd (v.t.t.t)
voorbeeld: ik zal geleerd hebben.

4 voltooid verleden toekomende tijd (v.v.t.t)
voorbeeld: ik zou geleerd hebben.

Slide 8 - Slide

De tijd van het gezegde
4 stappen:
1 bepaal het gezegde
2 bepaald de tijd van de pv
3 geen hebben of zijn? Geen voltooide tijd.
4 geen vorm van zullen? Geen toekomende tijd. 

Slide 9 - Slide

Voorbeeld
Anders zouden wij gisteren naar het park zijn gegaan. 
1 Gezegde: zouden zijn gegaan
2 PV: zouden (verleden tijd) 
3 HWW: zijn (voltooide tijd)
4 Vorm van zullen: zouden (toekomende tijd)
Conclusie: de zin staat in de voltooid verleden toekomde tijd. 

Slide 10 - Slide

In welke tijd staat de zin:
het vertrouwde beeld is daarmee verdwenen.
A
Voltooid verleden tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 11 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
de gevallen stenen zijn gigantisch.
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordige tijd
C
Voltooid verleden tijd
D
Onvoltooid verleden tijd

Slide 12 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
de trein zal naar Roermond zijn vertrokken.
A
Voltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordig toekomende tijd
C
Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 13 - Quiz

Maak zelf voor alle werkwoordstijden een zin. Dus acht zinnen in totaal.

Slide 14 - Open question

Wat heb je vandaag geleerd? Wees precies en geef voorbeeld(en).

Slide 15 - Open question