wk 08: les 2 - 8 tijden van het werkwoord

Donderdag 23 februari - 2A
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik 33 Hoofd- en bijzaken (blz. 134)
  • 8 tijden van het werkwoord
  • Aan de slag!















timer
10:00
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Donderdag 23 februari - 2A
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik 33 Hoofd- en bijzaken (blz. 134)
  • 8 tijden van het werkwoord
  • Aan de slag!















timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vorige les heb je geleerd...
...wat hoofd- en bijzaken zijn en hoe je ze kunt onderscheiden.

Slide 2 - Slide

Deze les ga je...
...de 8 tijden van het werkwoord herhalen.

Slide 3 - Slide

Hoofd- en bijzaken (blz. 134)
  • Hoofdzaken = de belangrijkste zaken in een tekst (let op kernzinnen!)

  • Bijzaken = minder belangrijke zaken in een tekst (voorbeelden, toelichting, uitleg)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

8 tijden van het werkwoord
  1. ott               5. ottt
  2. ovt              6. vttt
  3. vtt               7. ovtt
  4. vvt               8. vvtt

Slide 6 - Slide

8 tijden van het werkwoord
Ik fiets.
Ik had gefietst.
Ik zou gefietst hebben.

Slide 7 - Slide

8 tijden van het werkwoord
Ik fiets.                                     ott
Ik had gefietst.                    vvt
Ik zou gefietst hebben.   vvtt

Slide 8 - Slide

8 tijden van het werkwoord
1. onvoltooid tegenwoordige tijd (ott):
ik werk, ik lees
2. onvoltooid verleden tijd (ovt):
ik werkte, ik las
3. voltooid tegenwoordige tijd (vtt):
ik heb gewerkt, ik heb gelezen
4. voltooid verleden tijd (vvt):
ik had gewerkt, ik had gelezen
5. onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt):
ik zal werken, ik zal lezen
6. voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt):
ik zal gewerkt hebben, ik zal gelezen hebben
7. onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt):
ik zou werken, ik zou lezen
voltooid verleden toekomende tijd 
8. (vvtt):
ik zou gewerkt hebben, ik zou gelezen hebben

Slide 9 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Tegenwoordige tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t)
Voorbeeld: ik leer. 

2 voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t)
Voorbeeld: ik heb geleerd. 

Slide 10 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Verleden tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid verleden tijd (o.v.t)
Voorbeeld: ik leerde. 

2 voltooid verleden tijd (v.v.t)
Voorbeeld: ik had geleerd. 

Slide 11 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (o.t.t.t)
Voorbeeld: ik zal leren. 

2 onvoltooid verleden toekomende tijd (o.v.t.t)
Voorbeeld: ik zou leren. 

Slide 12 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

3 voltooid tegenwoordig toekomende tijd (v.t.t.t)
voorbeeld: ik zal geleerd hebben.

4 voltooid verleden toekomende tijd (v.v.t.t)
voorbeeld: ik zou geleerd hebben.

Slide 13 - Slide

De tijd van het gezegde
4 stappen:
1. bepaal het gezegde (alle werkwoorden in de zin)
2. bepaald de tijd van de pv
3. geen hebben of zijn? Geen voltooide tijd.
4. geen vorm van zullen? Geen toekomende tijd. 

Slide 14 - Slide

Voorbeeld
Anders zouden wij gisteren naar het park zijn gegaan. 
1. Gezegde: zouden zijn gegaan
2. PV: zouden (verleden tijd) 
3. HWW: zijn (voltooide tijd)
4. Vorm van zullen: zouden (toekomende tijd)
Conclusie: de zin staat in de voltooid verleden toekomende tijd. 

Slide 15 - Slide

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slide.
Klaar? Leer de woorden in Drillster H1-5

Slide 16 - Slide

In welke tijd staat de zin:
Het vertrouwde beeld is daarmee verdwenen.
A
Voltooid verleden tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 17 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
De gevallen stenen zijn gigantisch.
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordige tijd
C
Voltooid verleden tijd
D
Onvoltooid verleden tijd

Slide 18 - Quiz

Werkwoordstijden:
Ik heb gitaar gespeeld.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 19 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
De trein zal naar Roermond zijn vertrokken.
A
Voltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordig toekomende tijd
C
Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 20 - Quiz

Maak zelf voor alle werkwoordstijden een zin. Dus acht zinnen in totaal.

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide