§1 - Dynamiek op de wadden - antwoorden + herhalingsvragen

DYNAMIEK OP DE WADDEN
1 / 24
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

DYNAMIEK OP DE WADDEN

Slide 1 - Slide

Hoe gaat het met je?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Wat gaan we doen vandaag?
Nakijken:
 Start VRAAG: 1 & 4 
 §1 VRAAG: 1 t/m 5
Herhalen begrippen en kennis van §1

Slide 3 - Slide

ANTWOORDEN INTRODUCTIE

VRAAG 1
a op het vasteland: het reisdoel is het eiland
 b water en wind
 c Eigen antwoord leerling
 d Eigen antwoord leerling, .
 e Onbepaald aantal landschappen gevraagd, bijvoorbeeld:
  1) duinen
  2) strand
  3) bossen
  4) kwelders
  5) (droogvallende) wadplaten

Slide 4 - Slide

ANTWOORDEN INTRODUCTIE

VRAAG 4
Eigen antwoord leerling, bijvoorbeeld:
 water: Start, figuur 4, figuur 5, figuur 7, figuur 11
 windfiguur 1, figuur 11
 ijs figuur 6, figuur 10

Slide 5 - Slide

1 a A Texel
  B Vlieland
  C Terschelling
  D Ameland
  E Schiermonnikoog
 b Wieringen
 c Rottumeroog
 d Zie W2.
 e Bij eb, omdat er sprake is van droogvallende grond bij laagwater (zie legenda).

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide


2 a 1 vanuit het westen
       2 vanuit het zuiden
 b ongeveer 6 uur
 c De (zuidelijke) Noordzee is een soort trechter, waarin het water wordt opgestuwd. Die situatie is er niet bij Den Helder.

 d kleiner / groter, omdat het opkomende water vanuit het westen bij Delfzijl wordt opgestuwd (Eems/Dollard + ligging in Duitse Bocht). Hoe verder naar het oosten, hoe groter het getijverschil.

Slide 8 - Slide

3 a Zie W3.
 b zuidwest
 c De overheersende richting van de zeestromen en het zandtransport is naar het waddengebied toe. Er is daar sprake van een aanvoer van water en zand.
 d Zie W4.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

4 a In de zeegaten en de geulen.
 b Omdat het water sneller stroomt. Dan bezinken alleen de zwaardere deeltjes.
 c Dan stroomt het water niet of nauwelijks omdat de vloedstromen uit twee geulen samenkomen.
 d/e Zie W5.

5 a figuur 1 (duinen, strand): aan de Noordzeekant van Schiermonnikoog
  figuur 4 (zandbanken): aan de westkant van Schiermonnikoog, langs het zeegat
  figuur 5 (kwelder met slenk en duinen op de achtergrond): aan de Waddenzeekant van Schiermonnikoog, in het oosten van het eiland (oostelijk van de Banckspolder)

Slide 11 - Slide

 b op het eiland: bossen, polder; in de Waddenzee: (droogvallend landschap): wadplaat met prielen

Slide 12 - Slide

d A zandstrand
   B duinen
   C kwelder
   D slenk
   E priel


  F wadplaat (droogvallend)
  G geul
  H (zee)dijk
  I polder

Slide 13 - Slide

Zijn er opdrachtenwaar je nog extra uitleg over wilt?
Zo ja! Welke?

Slide 14 - Open question

Wat vind je nog lastig aan §1

Slide 15 - Open question

Welk begrip past bij de plekken die zijn aangegeven met 'A'
A
Zeegat
B
Geul
C
Springtij
D
Priel

Slide 16 - Quiz

Waardoor ligt ten
zuiden van het eiland
een wadplaat?
A
Vanwege wantij
B
Vanwege een priel
C
Vanwege een slenk
D
Vanwege een geul

Slide 17 - Quiz

Welk begrip hoort hierbij: Een begroeid stuk land dat direct aan zee grenst en alleen bij hoge vloed overstroomt
A
Slenk
B
Kwelder
C
Duinen
D
Priel

Slide 18 - Quiz

Door welke 2 elementen zijn de wadden gevormd?
A
Water, wind
B
Wind, vuur
C
Water, zand
D
Wind, zand

Slide 19 - Quiz

Kenmerkend voor wadden is ...
A
veel sedimentatie en ze vallen droog
B
veel sedimentatie en altijd onder water
C
veel erosie en ze vallen droog
D
veel erosie en altijd onder water

Slide 20 - Quiz

Hoe noem je het water dat je op de foto ziet?
A
geul
B
priel
C
kwelder
D
wantij

Slide 21 - Quiz

Een keer in de drie weken is het extra hoog water dat heet springtij
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Aan de Noordzee kant van het eiland ligt een kwelder
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Zijn de begrippen geland in je hoofd?
JA
NEE
MWAH

Slide 24 - Poll