What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Thema 5 - oefenen voor de toets
Oefenen voor toets thema 5
Wat leer je deze les?
Je oefent met alle onderdelen van de toets
Je komt erachter wat je nog moet leren (huiswerk)
Je weet wat je al kan en bent daar trots op!
1 / 35
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2
This lesson contains
35 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Oefenen voor toets thema 5
Wat leer je deze les?
Je oefent met alle onderdelen van de toets
Je komt erachter wat je nog moet leren (huiswerk)
Je weet wat je al kan en bent daar trots op!
Slide 1 - Slide
Moeilijke woorden
Slide 2 - Slide
Wat betekent: het abonnement?
A
Het bewijs dat je betaald hebt om ergens regelmatig gebruik van te maken
B
Iemand die in een trein of tram vervoersbewijzen controleert
C
Een lange rij met auto's die stilstaan of langzaam vooruitgaan
D
Een bewijs dat je betaald hebt voor een reis, zoals een treinkaartje
Slide 3 - Quiz
Wat betekent: de file?
A
De momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer
B
Een lange rij met auto's die stilstaan of langzaam vooruitgaan
C
Als je door omstandigheden later aankomt dan normaal
D
Een onverwachte gebeurtenis die vaak schrik en soms pijn veroorzaakt
Slide 4 - Quiz
Wat betekent: Het verkeer?
A
Een middel waarmee jij je verplaatst
B
De vaste tijden waarop treinen, trams of bussen rijden
C
Alle mensen, fietsen en voertuigen die op straat lopen of rijden
D
Het geld dat je als straf moet betalen
Slide 5 - Quiz
Wat betekent: De conducteur?
A
Iemand die een trein bestuurt
B
Iemand die in een trein of tram de vervoersbewijzen controleert
C
Iemand die een wagen bestuurt, bijvoorbeeld een auto of bus
D
Een bewijs dat je iets mag besturen, bijvoorbeeld een auto
Slide 6 - Quiz
Maak een zin met het woord:
De boete
Slide 7 - Open question
Maak een zin met het woord:
Het rijbewijs
Slide 8 - Open question
Maak een zin met het woord:
De machinist
Slide 9 - Open question
Wat betekent: Het loopt op rolletjes?
A
Als iemand het gevoel heeft dat hij te veel is
B
In dezelfde situatie zitten
C
Als ergens veel verschillende oplossingen voor zijn
D
Het gaat heel goed
Slide 10 - Quiz
Wat betekent: Het vijfde wiel aan de wagen zijn?
A
Als iemand het gevoel heeft dat hij te veel is
B
In dezelfde situatie zitten
C
Als ergens veel verschillende oplossingen voor zijn
D
Het gaat heel goed
Slide 11 - Quiz
Wat betekent: In hetzelfde schuitje zitten?
A
Als iemand het gevoel heeft dat hij te veel is
B
In dezelfde situatie zitten
C
Als ergens veel verschillende oplossingen voor zijn
D
Het gaat heel goed
Slide 12 - Quiz
Wat betekent: Er zijn veel wegen die naar Rome leiden?
A
Als iemand het gevoel heeft dat hij te veel is
B
In dezelfde situatie zitten
C
Als ergens veel verschillende oplossingen voor zijn
D
Het gaat heel goed
Slide 13 - Quiz
Spelling & grammatica
Slide 14 - Slide
Benoem de medeklinkers
Slide 15 - Mind map
Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden?
A
bakken
B
nieuwe
C
tafel
D
kleine
Slide 16 - Quiz
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?
A
huis
B
stoppen
C
fiets
D
klaar
Slide 17 - Quiz
Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
schaakbord
B
warme
C
uiteindelijk
D
hij
Slide 18 - Quiz
Welke werkwoorden ken je allemaal?
Slide 19 - Open question
Benoem de voorzetsels
Slide 20 - Mind map
Is onderstaande zin in de tegenwoordige tijd of verledentijd?
'De politieagent geeft de jongen een boete'
A
tegenwoordige tijd
B
verledentijd
Slide 21 - Quiz
Is onderstaande zin in de tegenwoordige tijd of verledentijd?
'De kinderen zwaaiden vanuit de bus'
A
tegenwoordige tijd
B
verledentijd
Slide 22 - Quiz
Is onderstaande zin in de tegenwoordige tijd of verledentijd?
'De conducteur controleerde de vervoersbewijzen'
A
tegenwoordige tijd
B
verledentijd
Slide 23 - Quiz
Is onderstaande zin in de tegenwoordige tijd of verledentijd?
'De man parkeert zijn auto in de straat'
A
tegenwoordige tijd
B
verledentijd
Slide 24 - Quiz
Wat is de stam van:
richten
Slide 25 - Open question
Wat is de stam van:
breken
Slide 26 - Open question
Wat is de stam van:
durven
Slide 27 - Open question
Lezen
Slide 28 - Slide
Wat staat er in een nieuwsartikel?
A
Een datering.
B
Een reclame waarin ze geld willen krijgen.
C
Vragen met antwoorden.
D
Een bericht over iets nieuws.
Slide 29 - Quiz
Waar of niet waar?
Een brief is een voorbeeld van een tekstdoel
A
Waar
B
Niet waar
Slide 30 - Quiz
Waar of niet waar?
Een interview is een vraaggesprek
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quiz
Waar of niet waar?
In het slot van de tekst vind je vaak een samenvatting van de tekst
A
Waar
B
Niet waar
Slide 32 - Quiz
Waar of niet waar?
Een tussenkop is hetzelfde als een titel
A
Waar
B
Niet waar
Slide 33 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Dat wat de schrijver met de tekst wil zeggen
B
Het grondig lezen van de tekst
C
Waar de tekst over gaat
D
Het geven van informatie
Slide 34 - Quiz
Bedenk goed....
Wat de verleden tijd en de tegenwoordige tijd is
Wat een onderwerp is van een tekst en wat de hoofdgedachte is
Hoe je een formulier moet invullen --> Met blokletters!
Slide 35 - Slide
More lessons like this
Thema 5 - Vervoer - Werkwoorden
January 2023
- Lesson with
19 slides
NT2
MBO
Studiejaar 1
Thema 5 - Vervoer - Werkwoorden
March 2024
- Lesson with
22 slides
NT2
MBO
Studiejaar 1
Oefentoets taalverzorging mh1
February 2023
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Nederlands thema 5
September 2022
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
Herhaling woordsoorten
June 2023
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Lager onderwijs
thema 5 - H1 - moeilijke woorden les 1
September 2022
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
taal actief thema 7 week 1
April 2022
- Lesson with
16 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
Spelling persoonsvorm in de tt
June 2019
- Lesson with
36 slides
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1