3.3 Afronden Grieken

3.3 Afronden Grieken
1 / 30
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3.3 Afronden Grieken

Slide 1 - Slide

Vanaf welke eeuw gingen de Grieken natuurlijke verschijnselen proberen te verklaren zonder mythen?
A
5e eeuw v.C.
B
6e eeuw v.C.
C
4e eeuw v.C.
D
7e eeuw v.C.

Slide 2 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord "filosoof"?

Slide 3 - Open question

Wie schreef de epos Odyssee?
A
Plato
B
Homerus
C
Aristoteles
D
Socrates

Slide 4 - Quiz

Welke Griekse wetenschapper dacht dat ziekten een biologische oorzaak hadden?

Slide 5 - Open question

Wat deed Pythagoras om wetenschap toe te passen?
A
Hij stelde wiskundige en natuurkundige wetten op.
B
Hij bedacht de wetten van de zwaartekracht.
C
Hij richtte een universiteit op in Athene.

Slide 6 - Quiz

Hoe veranderde het denken van de Grieken over natuurverschijnselen hun kijk op ziekten en geneeskunde?

Slide 7 - Open question

Wat was het doel van de Academie, opgericht door Plato?
A
Het onderzoeken van natuurverschijnselen.
B
Het bestuderen van godsdienst.
C
Het onderwijzen van wiskunde en filosofie.

Slide 8 - Quiz

Hoe probeerde Herodotus geschiedenis systematisch te verklaren?

Slide 9 - Open question

Wat was het belangrijkste doel van de wetenschappelijke methode zoals toegepast door Griekse denkers?
A
Het gebruik van logisch onderzoek om natuurlijke verschijnselen te verklaren.
B
Het bedenken van mythologische verklaringen.
C
Het promoten van de macht van de goden.

Slide 10 - Quiz

Welke van de volgende uitspraken past het beste bij de filosofie van Socrates?
A
Alles wat we zien is precies zoals het is.
B
Kennis komt voort uit het stellen van vragen en kritisch denken.
C
Ware kennis is niet mogelijk voor de mens.

Slide 11 - Quiz

Herhaling 3.3!

Slide 12 - Slide

Wat voor soort godsdienst hadden de Grieken?

Slide 13 - Open question

Wat zijn mythen?
A
Verhalen over goden en helden die natuurverschijnselen en levensvragen verklaren.
B
Geschiedkundige feiten die wetenschappelijk zijn bewezen.
C
Religieuze teksten die de regels van offers en rituelen vastleggen.
D
Sprookjes zonder enige betekenis voor de oude beschavingen.

Slide 14 - Quiz

Wat is een altaar, en waarvoor gebruikten de Grieken dit?

Slide 15 - Open question

Waarom organiseerden de Grieken sportwedstrijden in relatie tot hun goden?
A
Om de beste atleten als priesters te kiezen.
B
Om de goden te eren en te bedanken.
C
Om rivaliteit tussen steden te verminderen.

Slide 16 - Quiz

Leg uit: Waarom waren mythen belangrijk voor de Grieken?

Slide 17 - Open question

Wat is een orakel?

Slide 18 - Open question

Welke eigenschap hadden de Griekse goden volgens de mythen?
A
Ze waren almachtig en perfect.
B
Ze hadden menselijke eigenschappen zoals emoties en tekortkomingen.
C
Ze waren onzichtbaar en bemoeiden zich niet met mensen.
D
Ze waren alleen betrokken bij oorlogen en rampen.

Slide 19 - Quiz

Wat was de taak van het orakel van Delphi?
A
Voorspellingen doen en advies van de god Apollo doorgeven.
B
De Grieken beschermen tegen vijandige volken.
C
Het controleren van offers die bij altaren werden gebracht.
D
De Griekse steden verenigen.

Slide 20 - Quiz

Er waren politieke verschillen per stadstaat. Was er ook veel verdeeldheid over de goden?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz

Wat maakt Griekse goden anders dan goden in sommige andere religies?
A
Ze waren uitsluitend verantwoordelijk voor rampen.
B
Ze werden niet vereerd met rituelen.
C
Ze werden niet afgebeeld in kunst.
D
Ze hadden menselijke eigenschappen zoals jaloezie en liefde.

Slide 22 - Quiz

Waarom spraken Grieken andere volken vaak aan met het woord ‘barbaar’?

Slide 23 - Open question

Wat zijn sagen?
A
Volksverhalen over helden, vaak met een kern van waarheid.
B
Wonderlijke verhalen waarin religieuze of bovennatuurlijke gebeurtenissen centraal staan.
C
Korte verhalen met dieren in de hoofdrol die altijd een moraal hebben.
D
Oude verhalen die speciaal voor koningen en edelen werden verteld.

Slide 24 - Quiz

Waarom vonden de Grieken het belangrijk om mensen die geen Grieks spraken als ‘barbaren’ te zien?

Slide 25 - Open question

Wat waren de belangrijkste kenmerken van de Griekse cultuur die ze gemeenschappelijk hadden?

Slide 26 - Open question

Wat zijn legendes?
A
Verhalen over helden en historische gebeurtenissen, vaak met een kern van waarheid.
B
Wonderlijke verhalen waarin religieuze (over goden) verhalen belangrijk zijn.
C
Oude verhalen die alleen in boeken staan en niet meer verteld worden.
D
Verhalen die specifiek bedoeld zijn om griezelig te zijn.

Slide 27 - Quiz

Hoe zou het samenkomen bij sportwedstrijden en religieuze festivals eenheid kunnen creëren tussen verschillende Griekse stadstaten?

Slide 28 - Open question

Welke activiteit hielp bij het versterken van de culturele eenheid van de Grieken?
A
Het bouwen van afzonderlijke tempels in stadstaten.
B
Het isoleren van stadstaten die oorlog voerden.
C
Het samen vieren van religieuze feesten en spelen.
D
Het invoeren van dezelfde munteenheid in elke stadstaat.

Slide 29 - Quiz

Wat zijn epos?
A
Korte sprookjes met magische elementen.
B
Verhalen die specifiek bedoeld zijn voor kinderen om hen iets te leren.
C
Oude geschriften die nooit zijn afgemaakt.
D
Heldenverhaal in dichtvorm.

Slide 30 - Quiz