Inflatie

Leerdoelen
Ik kan uitleggen wat inflatie betekent.
Ik kan uitleggen wat menselijk kapitaal betekent.
Ik kan uitleggen wat nominale en reële rente betekenen.
Ik kan berekeningen maken met de rente (procenten).
Ik kan uitleggen wanneer de reële rente positief of negatief is.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leerdoelen
Ik kan uitleggen wat inflatie betekent.
Ik kan uitleggen wat menselijk kapitaal betekent.
Ik kan uitleggen wat nominale en reële rente betekenen.
Ik kan berekeningen maken met de rente (procenten).
Ik kan uitleggen wanneer de reële rente positief of negatief is.

Slide 1 - Slide

Wie wil er miljonair worden?

Slide 2 - Open question

In Zimbabwe (2008) was iedereen miljonair!

Slide 3 - Slide

Net als in Duitsland (jaren 20).

Slide 4 - Slide

Wat betekent inflatie?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Video

Kijkvraag: wat betekent inflatie?
A
Geld wordt minder waard
B
Alle producten worden duurder
C
Producten worden (gewogen) gemiddeld duurder
D
Producten worden (gewogen) gemiddeld goedkoper

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Kijkvraag: wat is een mogelijke oorzaak van inflatie?
A
Productiekosten stijgen
B
Producten zoals koekenpannen worden duurder
C
Geld wordt minder waard
D
Een fietspomp

Slide 9 - Quiz

Kijkvraag: hoe noemen we extreme inflatie?

Slide 10 - Open question

Leren we van onze fouten?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Onvoorstelbaar..? Ja 
Onmogelijk..? Nee!

Slide 13 - Slide

Je krijgt op je verjaardag € 200. Je zet het op een spaarrekening met 2,1% rente. Je laat de rente staan. Welk bedrag heb je na twee jaar? Noteer het zo: (voorbeeldbedrag)€ 217,25

Slide 14 - Open question

Je wilt met je spaargeld een e-scooter kopen. Wat is het probleem als de scooter elk jaar met 3,0% in prijs stijgt?

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Video

Nominale rente
De vergoeding voor het uitstellen van consumptie (= sparen).
en/of
De kosten van het vervroegen van consumptie (= lenen).

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Reële rente
Als je voor je € 100 spaartegoed € 5 rente krijgt, dan is je nominale rente 5%.

Maar als de prijs van een product dat je wilt kopen met meer dan die 5% stijgt, kun je toch minder kopen, ondanks dat je nominaal meer geld hebt.

De reële (= ‘echte’) rente is dan negatief.
Vergelijk: Engels = real

Deze moet je altijd uitrekenen met indexcijfers (volgende les)!

Slide 19 - Slide

Leerdoelen
Ik kan uitleggen wat inflatie betekent.
Ik kan uitleggen wat menselijk kapitaal betekent.
Ik kan uitleggen wat nominale en reële rente betekenen.
Ik kan berekeningen maken met de rente (procenten).
Ik kan uitleggen wanneer de reële rente positief of negatief is.

Slide 20 - Slide

Leerdoelen volgende les
Ik kan berekeningen maken met indexcijfers.
Ik kan met behulp van indexcijfers bepalen én uitrekenen wat de procentuele stijging of daling is.

Slide 21 - Slide