Grammatica; zinsdelen benoemen

GRAMMATICA
Grammatica is eigenlijk een verzamelnaam
voor álle regels van de Nederlandse taal.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

GRAMMATICA
Grammatica is eigenlijk een verzamelnaam
voor álle regels van de Nederlandse taal.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

ALGEMEEN: iets logisch uit elkaar halen en 
elk stukje een naam geven
bijv. een dier ontleden: kop, lijf, poten, staart).
WAT IS ONTLEDEN?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Zinnen in stukken verdelen en 
elk zinsdeel of elk woord benoemen.
ONTLEDEN BIJ TAAL

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen benoemen
=
Redekundig ontleden
Woordsoorten benoemen
=
Taalkundig ontleden
ONTLEDEN BIJ TAAL
2 manieren

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

1) voorzetsel
2) lidwoord
3) zelfstandig naamwoord
4) bijvoeglijk naamwoord
5) werkwoord
6) telwoord
7) voegwoord
8) voornaamwoorden (7 keer)
9) bijwoord
WOORDSOORTEN BENOEMEN

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

  • Een zin bestaat uit zinsdelen.
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord,
maar ook uit meerdere woorden die bij elkaar horen.
  • De woorden in een zinsdeel
kunnen niet uit elkaar gehaald worden.
  • Zinsdelen hebben een betekenis
(een bedoeling) binnen een zin.
WAT ZIJN ZINSDELEN ?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

- Blijft terugkomen bij elke opleiding 
- Nodig bij andere vreemde talen 
- Helpt je bij beter formuleren van zinnen
WAAROM ONTLEDEN ?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions


Wat is
redekundig ontleden ?
A
een tekst in alinea's verdelen
B
zinsdelen benoemen
C
woordsoorten benoemen
D
zinnen in stukken verdelen

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
aanwijzend v.n.w.
telwoord
persoonlijk v.n.w.
persoonsvorm
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
lidwoord

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions


Wat is stap 1 bij
redekundig ontleden?
A
persoonsvorm zoeken
B
onderwerp zoeken
C
strepen tussen zinsdelen zetten
D
schaar zoeken

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Drie manieren om de persoonsvorm te vinden:
1)  De zin vragend maken
                                                Ik loop ...  => Loop ik?
2)  De tijd in de zin veranderen
                                                Hij valt ...  =>  Hij viel ...
3)  Het aantal in de zin veranderen
                           De hond blaft...  =>  De honden blaffen ...
de  PERSOONSVORM

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions


Hoe vind je de
persoonsvorm?
A
met een vergrootglas
B
het aantal veranderen (meervoud <-> enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (tegenw. tijd <-> verleden tijd)
D
de zin vragend maken

Slide 13 - Quiz

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
V

Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.



Elke werkdag  /  reis  /  ik  /  met de trein  /  naar school.
Welk deel van de zin
is de persoonsvorm?
A
elke werkdag
B
reis
C
ik
D
met de trein

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions


Klas MD / heeft / drie keer per week / stillezen.
Welk deel van de zin
is de persoonsvorm?
A
klas ISKMD
B
heeft
C
drie keer per week
D
stillezen

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions


Gaan  /  jullie  /  vandaag  /  sporten?
Welk zinsdeel
is de persoonsvorm?
A
gaan
B
jullie
C
vandaag
D
sporten

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions


Sturen  /  jullie  /  een bloemetje  /  naar de zieke patiënt?
Welk zinsdeel is de persoonsvorm?
A
sturen
B
jullie
C
een bloemetje
D
naar de zieke patiënt

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


Wat is stap 2 bij
redekundig ontleden?
A
persoonsvorm zoeken
B
onderwerp bepalen
C
lijdend voorwerp bepalen
D
zinsdeelstrepen zetten

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
persoonsvorm
rest van de zin
Is
Nederlands
het belangrijkste vak
op elke ISK?

Slide 19 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
persoonsvorm
rest van de zin
Dasha
maakt
voor haar opa
een mooie tekening.

Slide 20 - Drag question

This item has no instructions


Hoe vind je het onderwerp?
A
wie of wat + persoonsvorm?
B
wie doet het?
C
wat doet het?
D
aan wie of voor wie + persoonsvorm?

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Slide 22 - Video

This item has no instructions

VOLGORDE
ZINSDELEN BENOEMEN
stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
stap 7
onderwerp
persoonvorm
bijwoordelijke bepaling
meewerkend voorwerp
zet streepjes
lijdend voorwerp
werkwoordelijk gezegde

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions

Geeft aan wat het onderwerp doet in de zin.
Het bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Het werkwoordelijk gezegde bevat altijd een zelfstandig werkwoord, en mogelijk een of meer hulpwerkwoorden.
    Milou eet twee boterhammen.
    Eelko heeft een grote pizza gegeten.

Werkwoordelijk gezegde

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

- je kunt het onderwerp van een zin vinden
door de vraag te stellen: wie of wat + persoonsvorm?

- het onderwerp van een zin
kan één woord of meerdere woorden zijn
 
- het kan op verschillende plekken in een zin staan,
maar het staat meestal naast de persoonsvorm
Het ONDERWERP van een zin

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

VOORBEELDEN: 
Roqaya opent de ramen.
Wie opent?       Onderwerp: Roqaya

De deur staat wagenwijd open.
Wat staat?       Onderwerp: de deur
WIE  of  Wat  doet/doen iets?

Slide 26 - Slide

This item has no instructions


Welke vraag vind je het ONDERWERP van de zin?
Klas ISKMD  heeft  iets  voor de schoolkrant  geschreven.
A
Wie heeft geschreven?
B
Wat heeft geschreven?

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Stappenplan zinsdelen benoemen
  1. Zoek de PV (let op scheidbare ww en wederkerende ww)
  2. Zet zinsdeelstrepen
  3. Zoek het Onderwerp = Wie (Wat) + PV?
  4. Zoek het WG: Alle WW (let op: te/aan het + WG/WU)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions