This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
repeteren 8.2.b
Slide 1 - Slide
r. 4-5: 3 verschillende tijden in de persoonsvormen? Welke en verklaar gebruik van die tijd? Citeer ook de desbetreffende persoonsvormen.
Slide 2 - Open question
r. 3: ei: naamval?
timer
1:00
A
gen ev
B
dat ev
C
abl ev
D
nom mv
Slide 3 - Quiz
r. 3: ei: lemma?
Slide 4 - Open question
r. 5-6: Hij eiste zijn sandalen, beklom een plaats van waaruit hij dit wonder zeer goed kon bekijken. Vertaler handhaaft de grammaticale structuur niet. Toon dat aan aan de hand van conspici
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
r. 6: nubes gaat als
A
rosa
B
dominus/ bellum
C
rex/ nomen
D
portus
Slide 7 - Quiz
r. 7: monte: gaat als
A
rosa
B
dominus/ bellum
C
rex/ nomen
D
portus
Slide 8 - Quiz
r. 8: cuius: lemma?
Slide 9 - Open question
Is dit een boom volgens de beschrijving in de regels 11 - 18
A
ja, helemaal en wat leuk dat Colosseum op de achtergrond
B
Nee, leuk dat Colosseum, maar dat klopt echt niet met de beschrijving