SP_Recap 23 24 Feb + Familia

• Spaans
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

¡Hola!

1. La familia (vocabulario).
2. Posesivos y el verbo tener.
3. Leer textos cortos.

Eind van de les, ik kan...

1. vertellen over mijn familie en de familie van anderen.

2. Ik kan een korte tekst lezen.

Programa de hoy

¡Hablemos!

¿Cómo te llamas? Me llamo ...

¿De dónde eres? Soy ...

¿Qué lenguas hablas? Hablo ...(holandés, 

berber, árabe, turco, francés, papiamento...)

¿Dónde vives? Vivo en ...

¿Cómo se llama tu madre? Ella se llama (ze heet...)

¿Cuántos hermanos y hermanas tienes? Tengo...y...

¿Cómo? Hoe?

¿Dónde? Waar?

¿Qué? Wat?

¿Quién? Wie

Recap

t- Lidwoorden

- Enkelvoud/Meervoud

- Vrouwelijk/Mannelijk

- Tegenwoordige tijd (Presente)

- Verleden tijd (Indefinido)

- Onvoltooid verleden tijd (Imperfecto)

- Gustar, preferir, parecer, interesar, ser, estar, hay, tener, llevar, pero, porque, vraagwoorden, bezittelijk vnw

- Routines, beschrijving, eten, etc.

LessonUp klascode:

VRCNC

La familia

Los pronombres posesivos

Welke werkwoorden gebruik je om je familie te beschrijven?

La familia - Verbos útiles

SER [zijn/to be]

 > Es mi madre.

LLAMARSE [heten/to be named]

 > Se llama María.

TENER [hebben/to have]

 > Tengo 2 hermanos.

VIVIR [wonen]

 > Vivimos en La Haya.

Tu familia 

Beschrijf je familie/Describe your family

- De namen van iedereen en wie is wie.

- Hoeveel broers en zussen je hebt.

- Waar jullie wonen.

- De leeftijden.

- De uiterlijk (2 karakteristieken per persoon).

- De personaliteit (1 karakteristiek)

- Op papier!

Ik kan mezelf en familieleden bescrijven.

Ja

Een beetje

Nee

Well done!

See you next time!