Voltooid tegenwoordige tijd

Voltooid tegenwoordige tijd
Hebben / zijn + voltooid deelwoord
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voltooid tegenwoordige tijd
Hebben / zijn + voltooid deelwoord

Slide 1 - Slide

Hoe maak je in het Nederlands een voltooid deelwoord?

Slide 2 - Open question

Hoe maak je een voltooid deelwoord?

Ge -stam - t / ge-stam-d of ge-stam-en
Gemaakt (zwak)
Gehoord (zwak)
Gekeken (sterk)

Slide 3 - Slide

Wat is een zwak werkwoord?

Slide 4 - Open question

Wat zijn zwakke werkwoorden?
Zwakke werkwoorden krijgen in de verleden tijd te of de en het voltooid deelwoord is ge-stam-d of ge-stam-t

Slide 5 - Slide

Wat is een sterk werkwoord?

Slide 6 - Open question

Wat is een sterk werkwoord?
Sterke werkwoorden hebben in de verleden tijd een andere klinker:
roepen - ik riep
Het voltooid deelwoord eindigt op -en
geroepen

Slide 7 - Slide

Kennen Duitsers een Kofschip?

Slide 8 - Open question

Kennen Duitsers een Kofschip?
Nee: voltooide deelwoorden van zwakke werkwoorden krijgen altijd een -t.
De verleden tijd maak je door -te erachter te zetten.
Er is dus geen Kofschip nodig.

Slide 9 - Slide

Wanneer moet je in het voltooid deelwoord ge-stam-et gebruiken

Slide 10 - Open question

Wanneer schrijf je ge-stam-et?
D'tje, t'tje extra e'tje. Net als in de tegenwoordige tijd bij du-er/sie/es/man en ihr gebruik je voor het voltooid deelwoord bij een stam op -t of -d een extra e.
 - er hat gearbeitet
Ook bij de werkwoorden atmen, öffnen, rechnen, regnen, zeichnen gebeurt dit.
 - er hat geöffnet

Slide 11 - Slide

Welke hulpwerkwoorden gebruiken we in het Duits?

Slide 12 - Open question

Welk hulpwerkwoord gebruik je?

In het Nederlands gebruiken we hebben en zijn.
In het Duits gebruiken we haben en sein. Die zijn vaak hetzelfde als het Nederlands.
Ich habe gespielt = ik heb gespeeld
Ich bin gewesen = ik ben geweest

Slide 13 - Slide

Wanneer gebruik je geen ge- voor het voltooid deelwoord?

Slide 14 - Open question

Wanneer gebruik je geen ge-?
Net als het Nederlands:
betalen - betaald
/ bezahlen -bezahlt
vertellen - verteld / erzählen - erzählt
overnachten -overnacht / übernachten- übernachtet

Slide 15 - Slide

Wanneer gebruik je geen ge-?
Maar in het Duits ook werkwoorden, die eindigen op -ieren
fotografieren - er hat fotografiert
passieren - es ist passiert
studieren - er hat studiert

Slide 16 - Slide

Sterke werkwoorden
Van sterke werkwoorden moet je leren hoe de klinker verandert.  In de Lernliste staan ze erbij.
bijv. schwimmen - geschwommen
schreiben -geschrieben

Slide 17 - Slide