Cognitieve ontwikkeling

Doelgroepen

Cognitieve ontwikkeling

Marlies, Gerda en Marchel
1 / 34
next
Slide 1: Slide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Doelgroepen

Cognitieve ontwikkeling

Marlies, Gerda en Marchel

Slide 1 - Slide

Doelen
- Ik kan na deze les verschillende stadia van de cognitieve ontwikkeling benoemen en hierbij voorbeelden geven.

- Ik kan na deze les  verschillende visies op de cognitieve ontwikkeling beschrijven, waaronder de visie van Piaget en de visie van Lev Vygotsky.

-Ik kan na deze les verschillende stadia in de cognitieve ontwikkeling en de bijbehorende kenmerken en handelingen benoemen.

Slide 2 - Slide

Voorschoolse periode= 2-6 jaar

Pre-operationele denken:
Fase van peuters en kleuters= een tussenfase tussen het magische en logisch denken. 

-->  Kenmerken van concreet logisch redeneren, maar afleiding door toevalligheden, emoties en fantasie.

Wat is typisch voor pre-operationeel denken?
Echte verklaring van zaken is nog niet te bevatten.




Slide 3 - Slide

Pre-operationeel denken volgens Piaget: 
Karakteristieken peuters: 
- Magie: geen onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid

- Animisme
- Denken over voorwerp of situatie kan plotseling veranderen
- Denken is egocentrisch gekleurd
- Artificialisme
- Transductief denken 




Slide 4 - Slide

Pre-operationeel denken volgens Piaget: 
Karakteristieken kleuters:
- Denken is irreversibel: moeite in redenering in omgekeerde volgorde te volgen

- Geen conversatiebegrip
- Denken is eendimensionaal  

Slide 5 - Slide

Is het nog duidelijk voor jullie tot nu toe?!
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Poll

Kanttekeningen theorie Piaget in combinatie met theorie Vygotski 

- Benadering in denkschema’s op wat kind niet kan
- Psycholoog Bruner: in deze benadering weinig waarde aan de rol vd omgeving
- Geen beĂŻnvloeding van cognitieve ontwikkeling door aard van het onderwijs dat het kind krijgt. Is dit wel zo?
- Wel erkenning door Piaget dat taal van invloed is op de ontwikkeling van de denkschema’s.
- Kritiek dat logisch redeneren eerder wordt bereikt door specifieke training, Vygtotski (Russische psychologisch) brengt dit in verband met ‘zone van naaste ontwikkeling’, kind kan met intensieve hulp datgene wat zonder hulp niet kan.
- Kinderlijk denken (fantasie en magie) ondergeschikt aan rationele denken.  





Slide 7 - Slide

Cognitieve ontwikkeling kinderen van 6-12 jaar 
kindrijpe school

karakteristieken schoolkind:
- Weerstand tegen schijn
- Kennis staat centraal
- Verschillende denkoperaties bijvoorbeeld tegenstellingsparen en wederkerigheid.  



Slide 8 - Slide

Motivatie & faalangst

Beiden van invloed op het leren
Onderwijs: extrinsieke motivatie en intrinsieke motivatie 


Slide 9 - Slide

Ervaringsopdracht: Ervaar de prikkels

- ga naast je tafel op een been staan
- Sluit je ogen en luister naar het audiofragment.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Leerproblemen
* Problemen met schoolse leertaken
* Klassikaal lesgeven niet voor iedereen ideaal, bijvoorbeeld: 
- Kinderen met aandachts- en concentratiestoornissen 
- Opvoedingsproblemen en gedragsproblemen en een antisociale gedragsstoornis
- Verstandelijke beperking
- Contact- of autistiforme stoornissen
- Dyslexie en dyscalculie
 - Overige problematiek 







Slide 12 - Slide

 Uitgangspunt speciaal onderwijs
Deze groepen kinderen zijn niet onder te brengen binnen regulier onderwijs, daarom naar een andere plaats voor onderwijs ‘op maat’.  

Slide 13 - Slide

WSNS, Weer Samen Naar School 
Expertise uit speciaal onderwijs binnen het reguliere onderwijs.

Doel: gehandicapte kind niet isoleren van andere kinderen. 

Slide 14 - Slide

SBO

Laag intelligentie niveau/leerachterstand. Valt onder de wet op het primair onderwijs.
Bij het verlaten moet dezelfde basiskennis zijn behaald als kinderen die op reguliere basisschool hebben gezeten. Kinderen op sbo mogen hier langer over doen. Verdeeld in 4 clusters.
 




Slide 15 - Slide

Quiz
Wie gaat voor de verrassing die hoort bij de eerste prijs.

Slide 16 - Slide

Wat betekend het cognitivisme
A
Kennis moet jezelf maken/creëren door te experimenteren
B
Kennis krijg je aangeleerd door bijvoorbeeld normen
C
Het heeft niet met kennis te maken
D
Kennis krijg je niet vanzelf, maar door een studie te volgen

Slide 17 - Quiz

Welke onderzoeker hoort bij het cognitivisme?

A
Pavlov (Honden)
B
Skinner (Duiventest)
C
Piaget (experimenteren)
D
Vygotsky (interactie en omgeving)

Slide 18 - Quiz

Bij welke leeftijd past de pre-operationele fase?
A
0-2 jaar
B
2-4 jaar
C
4-6 jaar
D
6-9 jaar

Slide 19 - Quiz

Lars (3) en Tijs (7) spelen samen met zand. Ze vullen beiden een emmer met 3 scheppen zand, maar de emmer van Lars is groot en die van Tijs is klein. De emmer van Tijs zit daarom voller volgens Lars, maar Tijs zegt dat ze allebei 3 scheppen zand in de emmer gedaan hebben en dus evenveel zand hebben. Lars gelooft dat niet. Welk kenmerk van de intuĂŻtieve subfase van Piaget komt er in het denken van Lars naar voren?
A
Het denken van Lars is eendimensionaal
B
Lars heeft nog geen conservatiebegrip
C
Het denken van Lars is irreversibel

Slide 20 - Quiz

De pre-operationele fase heeft een aantal kenmerken, waaronder artificialisme. Wat is een voorbeeld van wat een kind zou zeggen die het kenmerk artificialisme laat zien?
A
"Zee, zodat we kunnen zwemmen!"
B
"Als mijn eten op is, komt mama thuis van werk"
C
"Auw, die tafel heeft mij pijn gedaan!"

Slide 21 - Quiz

Welke onderzoeker hoort bij het constructivisme?
Zoek het op als je het niet zeker weet.
A
Pavlov (Honden)
B
Skinner (Duiventest)
C
Piaget (experimenteren)
D
Vygotsky (interactie en omgeving)

Slide 22 - Quiz

Op welke wijze kijken de sociaal constructivisten tegen leren aan?
A
Als het actief construeren van kennis door persoonlijke betekenisverlening.
B
Als het koppelen van nieuwe prikkels aan gedragsverandering.
C
Als het overnemen van de kennis die door de docent is gegeven.

Slide 23 - Quiz

Wat is de zone van naaste onwikkeling waarin je kan leren volgens Vygotski?
A
Wat je zelf kan
B
Wat je kan met hulp van anderen
C
Wat je niet kan
D
Wat je kan zonder hulp van anderen

Slide 24 - Quiz

Welke begrippen horen NIET bij de rechterhersenhelft?
A
Ritme en kleur
B
Ruimtelijk inzicht en 3D
C
Woorden en volgorde
D
Zintuigen en dagdromen

Slide 25 - Quiz

In welke fase van het cognitivisme kan een kind reflecteren op wat hij/zij heeft gedaan?
A
sensomotorische fase
B
pre operationele fase
C
concreet operationele fase
D
formeel operationele fase

Slide 26 - Quiz

Als je dyslexie hebt let je gewoon niet genoeg op.
A
Ja, ze moeten gewoon harder werken.
B
Nee, hun ogen slechter dan bij andere mensen.
C
Ja, dyslectische mensen kletsen teveel.
D
Nee, het is aangeboren dus je kan er niks aan doen.

Slide 27 - Quiz

Wat is speciaal onderwijs?
A
Dit is bedoeld voor kinderen die door een beperking geremd worden in hun gewone functioneren
B
Dit is onderwijs dat uitgaat van een bepaalde levensovertuiging of onderwijsvisie

Slide 28 - Quiz

Vanaf 5 jaar gaan de meeste kinderen naar het regulier basisonderwijs
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Welke beschrijving past bij praktijkonderwijs?
A
Dit is onderwijs voor volwassenen die na hun 18e de Nederlandse taal nog niet goed beheersen
B
Dit is bedoeld voor leerlingen voor wie het vmbo te hoog gegrepen is.

Slide 30 - Quiz

Door animisme denkt de peuter dat een dier of een ding menselijke eigenschappen heeft : vb 'de auto is stout'
A
Ja
B
neen

Slide 31 - Quiz

Welke vorm van motivatie werkt op de langere termijn beter, denk je?
A
Intrinsieke motivatie
B
Extrinsieke motivatie

Slide 32 - Quiz

afsluiting
- doelen behaald
- verdere vragen

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide