This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 9 en hoofdstuk 10
Slide 1 - Slide
Hoe helpen de bloedvaten in de lederhuid met het regelen van een constante lichaamstemperatuur?
A
Door vernauwen van de bloedvaten koel je je lichaam.
B
Door het verwijden van de bloedvaten koel je je lichaam
Slide 2 - Quiz
Welke letter geeft het orgaan aan dat twee hormonen maakt die het glucose gehalte van het bloed regelen?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 3 - Quiz
Welk orgaan zorgt voor het regelen van de bloedsuikerspiegel?
A
Bijnieren
B
Eilandjes van Langerhans
C
Teelballen
D
Eierstokken
Slide 4 - Quiz
Wat is de functie van hormoonklieren?
A
Produceren hormonen
B
Regelen de werking van bepaalde organen
C
Regelen snelle processen
D
Zorgen ervoor dat je verandert in de puberteit
Slide 5 - Quiz
De grote hersenen regelen de bewustwording.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
De grote hersenen regelen de coördinatie van bewegingen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
Het zenuwstelsel kan de werking van klieren regelen.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
Wat is een functie van het centrale zenuwstelsel?
A
prikkels opvangen
B
de werking regelen van klieren
Slide 9 - Quiz
De nieren zijn belangrijk in het lichaam. Zij regelen namelijk...
A
het vochtgehalte en het hormoongehalte in het lichaam
B
het vochtgehalte in het lichaam en de uitscheiding van giftige stoffen
C
het zoutgehalte en het hormoongehalte in het lichaam
D
het hormoongehalte en de uitscheiding van giftige stoffen
Slide 10 - Quiz
Wat regelen de hormonen uit de alvleesklier?
A
Adrenaline in je bloed
B
Hoeveelheid suiker in je bloed
C
Geven hormonen af
D
Zorgen voor verbranding
Slide 11 - Quiz
Waar liggen schakelcellen?
A
Tussen een zintuig en het centrale zenuwstelsel?
B
Tussen het centrale zenuwstelsel en spieren/klieren
C
In het centrale zenuwstelsel
Slide 12 - Quiz
Wat hoort niet bij het Centraal zenuwstelsel?
A
Hersenen
B
Ruggenmerg
C
Zintuigcellen
D
Zenuwen
Slide 13 - Quiz
In de tekst hiernaast is spraken van uitlopers van zenuwcellen. Hoe heten die zenuwcellen?
A
Bewegingszenuwcellen
B
Gevoelszenuwcellen
C
Schakelcellen
Slide 14 - Quiz
In het lichaam liggen drie typen zenuwcellen. Bij een van deze typen zenuwcellen horen de volgende kenmerken: – deze zenuwcellen geleiden de impulsen van de ene zenuwcel naar de andere; – uitlopers van deze cellen zijn verbonden met andere zenuwcellen. Bij welk type zenuwcellen horen de kenmerken?
A
bij bewegingszenuwcellen
B
bij gevoelszenuwcellen
C
bij schakelzenuwcellen
Slide 15 - Quiz
... geleiden impulsen van zenuwcellen naar zenuwcellen
A
Gevoelszenuwcellen
B
Schakelzenuwcellen
C
Bewegingszenuwcellen
Slide 16 - Quiz
Wat is de functie van zenuwcellen?
A
Het doorgeven van signalen
B
Het produceren van hormonen
C
Het verteren van voedsel
D
Het reguleren van de bloeddruk
Slide 17 - Quiz
Wat vangt de prikkels op?
A
Zenuwen
B
Zintuigen
Slide 18 - Quiz
Een prikkel is......?
A
Informatie uit je omgeving
B
Een zintuig
C
Een impuls
D
Een signaal
Slide 19 - Quiz
Welk type zenuwcel loopt van het zintuig naar het centrale zenuwstelsel?
A
Gevoelszenuwcel
B
Bewegingszenuwcel
C
Zintuigcel
D
Spiercel
Slide 20 - Quiz
Waar ontstaat een impuls na een prikkel?
A
in de zintuigcellen
B
in het zintuig
C
in de hersenen
D
in de prikkel
Slide 21 - Quiz
Kunnen niet-adequate prikkels in een zintuigcel impulsen opwekken?
Zo ja, in welke gevallen?
A
Nee
B
ja, niet-adequate prikkels wekken impuls op als ze heel zwak zijn
C
ja, niet-adequate prikkels wekken een impuls op als ze heel sterk zijn
D
ja, niet-adequate prikkels met dezelfde sterkte als adequate wekken ook een impuls op
Slide 22 - Quiz
Welke lichtgevoelige zintuigcellen liggen op de blinde vlek?
A
alleen staafjes
B
alleen kegeltjes
C
zowel staafjes als kegeltjes
D
geen
Slide 23 - Quiz
een impuls is een :
A
invloed vanuit de omgeving
B
prikkel
C
elektrisch signaaltje
D
zintuig
Slide 24 - Quiz
Invloeden uit de omgeving noem je...
A
Seintjes
B
Prikkels
C
Impulsen
D
Zintuigen
Slide 25 - Quiz
Zintuigen geven impulsen af
A
Waar
B
Niet waar
Slide 26 - Quiz
Welke zin klopt voor een zintuig?
A
Zintuig zet prikkels om in een impuls die via de bewegingszenuw naar de grote hersenen gaat.
B
Zintuig zet impulsen om in een prikkel die via de bewegingszenuw naar de grote hersenen gaat.
C
Zintuig zet prikkels om in een impuls die via de gevoelszenuw naar de grote hersenen gaat.
D
Zintuig zet impulsen om in een prikkel die via de gevoelszenuw naar de grote hersenen gaat.
Slide 27 - Quiz
Waar zitten de zintuigcellen in je oog? Waar zitten de zintuigcellen in je oor?
Lees de tekst ‘Zakkenroller betrapt dankzij beltoon’. Zodra de telefoon bij de vrouw wordt weggenomen, worden zintuigcellen in de huid van de vrouw geprikkeld. Deze zintuigcellen geven via bepaalde zenuwcellen impulsen door aan het ruggenmerg.
Via welk type zenuwcellen worden de impulsen naar het ruggenmerg geleid?
A
via bewegingszenuwcellen
B
via gevoelszenuwcellen
C
via schakelcellen
Slide 33 - Quiz
Wat vangen de zintuigcellen in je zintuigen op?
A
Impulsen
B
Zenuwen
C
Prikkels
D
Licht
Slide 34 - Quiz
Waar bevinden de bloedvaatjes, haarvaatjes, zintuigen en zweetklieren zich?
A
In de opperhuid
B
In de hoornlaag
C
In de lederhuid
Slide 35 - Quiz
Wat is GEEN zintuig?
A
je neus
B
je oog
C
je oor
D
je vinger
Slide 36 - Quiz
Welke lichtgevoelige zintuigcellen liggen op de gele vlek?
A
alleen staafjes
B
alleen kegeltjes
C
zowel staafjes als kegeltjes
D
geen
Slide 37 - Quiz
Welke lichtgevoelige zintuigcellen zijn in het donker actief?
A
alleen staafjes
B
alleen kegeltjes
C
zowel staafjes als kegeltjes
D
geen
Slide 38 - Quiz
Welk type lichtgevoelige zintuigcellen zijn slecht verdeeld bij mensen met kleurenblindheid?
A
alleen staafjes
B
alleen kegeltjes
C
zowel staafjes als kegeltjes
Slide 39 - Quiz
Waar liggen de schakelcellen?
A
Buiten het centrale zenuwstelsel
B
In de zintuigen
C
In het centrale zenuwstelsel
D
In de zenuwen
Slide 40 - Quiz
Welke zintuig ligt niet in de huid?
A
tastknopje
B
pijnpunt
C
drukzintuig
D
gezichtszintuig
Slide 41 - Quiz
Je huid is een zintuig
A
Waar
B
Niet waar
Slide 42 - Quiz
De hersenen horen bij....
A
Centrale zenuwstelsel
B
Zenuwen
C
De zintuigen
Slide 43 - Quiz
De functies van zintuigen zijn......
A
Prikkels opvangen
B
Impulsen opvangen
C
Prikkels maken
D
Impulsen maken
Slide 44 - Quiz
In welke laag liggen de zintuigcellen van een oog?
A
In het vaatvlies
B
In het netvlies
C
In het harde oogvlies
Slide 45 - Quiz
Welke boodschap geeft de bewegingszenuwcel door?
A
Impuls vanuit zintuig
B
Prikkel vanuit zintuig
C
Impuls vanuit hersenen
D
Prikkel vanuit hersenen
Slide 46 - Quiz
Je ruikt dat je moeder koekjes bakt. Wat is de geur van de koekjes?
A
een impuls
B
een prikkel
C
een zintuig
D
een zenuw
Slide 47 - Quiz
In welk deel van het oor worden prikkels omgezet in impulsen? (dus waar liggen de zintuigcellen?)
A
Trommelvlies
B
Gehoorzenuw
C
Slakkenhuis
D
Gehoorbeentjes
Slide 48 - Quiz
In welke huidlaag zitten de meeste zintuigen?
A
kiemlaag
B
lederhuid
C
opperhuid
D
onderhuidsbindweefsel
Slide 49 - Quiz
Met welke zintuigcel zie je kleuren? En waar liggen deze zintuigcellen?
A
Kegeltjes - In het hoornvlies
B
Kegeltjes - In het netvlies
C
Staafjes - In het hoornvlies
D
Staafjes - In het netvlies
Slide 50 - Quiz
Een ernstige oogafwijking die vooral bij oudere mensen voorkomt, is maculadegeneratie of MD. Dit ontstaat als zintuigcellen in de gele vlek afsterven. Hierdoor gaan mensen steeds slechter zien in het midden van het gezichtsveld (zie de afbeelding). Hoe heten de zintuigcellen die door MD afsterven? In welke laag liggen ze?