This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hoofdstuk 5 en 6
Herhaling en voorbereiding op de toets
Slide 1 - Slide
blz. 148
Schema kunnen invullen en uitleggen in eigen woorden
Slide 2 - Slide
de collectieve uitgaven waren € 295 miljard. Dat is 40% van het Nationaal Inkomen. Bereken hoeveel miljard euro het nationaal inkomen bedroeg. Schrijf je berekening op.
Slide 3 - Open question
Het uitbetalen van onderwijspersoneel behoort tot de collectieve uitgaven
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quiz
Het uitbetalen van AOW behoort tot de collectieve uitgaven
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quiz
blz 140
Kijk naar opgaven 6 en 7
Slide 6 - Slide
5.4 Belastinginkomsten kun je verdelen in Directe belastingen en indirecte belastingen. wat is een vorm van directe belasting
A
accijns
B
btw
C
inkomstenbelasting
D
AOW
Slide 7 - Quiz
Twee beweringen over privatiseren. I. Privatiseren is het overhevelen van productie door de overheid naar particuliere sector. II. Privatisering geeft alleen maar voordelen voor de consument. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed, II is fout
C
I is fout, II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 8 - Quiz
Door privatiseren schuift Nederland meer richting....
A
een planeconomie
B
een vrijemarkteconomie
C
een sociale markteconomie
D
een verzorgingsstaat
Slide 9 - Quiz
Wat is GEEN gevaar van privatiseren?
A
De prijzen dalen omdat er sprake is van marktwerking.
B
Werknemers worden op grote schaal ontslaan.
C
Service/kwaliteit vermindert doordat er geen overheidstoezicht is.
D
De prijs van het aangeboden goed of dienst wordt verhoogd.
Slide 10 - Quiz
Als het belastingpercentage toeneemt naarmate het inkomen stijgt, is er sprake van...
A
Een progressief belastingtarief.
B
Een degressief belastingtarief
C
Een proportioneel belastingtarief
Slide 11 - Quiz
Motorrijtuigenbelasting is een vorm van:
A
draagkrachtbeginsel
B
draagvlakeginsel
C
profijtbeginsel
D
solidariteitsbeginsel
Slide 12 - Quiz
blz 148 en blz 152
Schema van opgave 6
Schema van opgave 7
Slide 13 - Slide
Als het belastingpercentage bij ieder inkomen gelijk is, is er sprake van...
A
Een progressief belastingtarief.
B
Een degressief belastingtarief
C
Een proportioneel belastingtarief
Slide 14 - Quiz
Als het belastingpercentage afneemt naarmate het inkomen stijgt, is er sprake van...
A
Een progressief belastingtarief.
B
Een degressief belastingtarief
C
Een proportioneel belastingtarief
Slide 15 - Quiz
6.3 Bij bierbrouwerij Het pareltje is het de gewoonte dat werknemers aan het eind van het jaar een winstuitkering ontvangen. De eigenaar, stelt voor alle werknemers een winstuitkering te geven van 4% van hun jaarinkomen. De voorzitter van de ondernemingsraad stelt voor dat iedere werknemer een bedrag van € 500 krijgt uitgekeerd. De inkomens van de werknemers worden door het plan van
A
Eigenaar genivelleerd en voorzitter niet veranderd
B
Eigenaar niet veranderd en voorzitter gedenivelleerd
C
Eigenaar niet veranderd en voorzitter genivelleerd
D
Eigenaar gedenivelleerd en de voorzitter niet veranderd
Slide 16 - Quiz
Als je veel verdient, moet je ook veel belasting betalen. Hier is sprake van
A
Het profijtbeginsel
B
Het draagkrachtbeginsel
C
Het solidariteitsbeginsel
Slide 17 - Quiz
Als je geld moet afstaan voor diegene die geen inkomen hebben, is er sprake van
A
Het profijtbeginsel
B
Het draagkrachtbeginsel
C
Het solidariteitsbeginsel
Slide 18 - Quiz
Als je alleen belasting moet betalen als je er ook gebruik van maakt is er sprake van
A
Het profijtbeginsel
B
Het draagkrachtbeginsel
C
Het solidariteitsbeginsel
Slide 19 - Quiz
Box 1 inkomstenbelasting
Maken opgave 8, 9,10 en 11 op blz 173
Slide 20 - Slide
Bereken van de volgende twee personen hoeveel inkomstenbelasting ze moeten betalen: Belastbaar inkomen Tanja: € 10.000 Belastbaar inkomen Yvette: € 75.000
Slide 21 - Open question
Belasting box 1
Slide 22 - Slide
Belasting box 3
Maken blz 176
opgave 6 8 en 9
Slide 23 - Slide
Belasting totaal
Slide 24 - Slide
Hoe kan het dat iemand die werkt en spaargeld geeft, geen belasting hoeft te betalen?