Taal blok 2

Taal blok 2
Alfabetiseren, verkleinwoorden, voegwoorden en woordenschat. 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taal blok 2
Alfabetiseren, verkleinwoorden, voegwoorden en woordenschat. 

Slide 1 - Slide

Waar staan de woorden in de goede volgorde?
A
banaan, komkommer, appel
B
komkommer, appel, banaan
C
appel, banaan, komkommer

Slide 2 - Quiz

Waar staan de woorden in de goede volgorde?
A
wekken, waken, willen
B
waken, wekken, willen
C
willen, wekken, waken

Slide 3 - Quiz

Waar staan de woorden in de goede volgorde?
A
les, lezen, leeg
B
lezen, les, leeg
C
leeg, lezen, les
D
leeg, les, lezen

Slide 4 - Quiz

Maak er meer van: schoen

Slide 5 - Open question

Maak er meer van: stad

Slide 6 - Open question

Maak er meer van: weg

Slide 7 - Open question

In de herfst kan het regenen ... onweren.
A
maar
B
want
C
en
D
of

Slide 8 - Quiz

Dit is mijn beste vriendin, .... vandaag hebben we ruzie.
A
of
B
maar
C
en
D
want

Slide 9 - Quiz

Dylan praat met gebaren, .... hij is doof.
A
want
B
en
C
of
D
maar

Slide 10 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van: boek

Slide 11 - Open question

Wat is het verkleinwoord van: koning

Slide 12 - Open question

Wat is het verkleinwoord van: kan

Slide 13 - Open question

Wat betekent 'bevestigen'?
A
Heel goed luisteren.
B
Iets niet goed kunnen zien.
C
Een felle lamp.
D
Zeggen dat iets klopt.

Slide 14 - Quiz

Wat betekent 'zintuigen'.
A
Hiermee krijg je informatie. Je kunt ermee proeven, horen, zien, voelen en ruiken.
B
Een ander woord voor heerlijk.
C
Als iets lekker ruikt.
D
Iets voelen.

Slide 15 - Quiz

Wat betekent 'de indruk'?
A
Iets niet kunnen geloven wat je hoort.
B
Iets wat je kan voelen.
C
Hoe je over iets denkt of wat je voor iets voelt.
D
Als je minder goed kunt horen.

Slide 16 - Quiz

Wie heeft er gewonnen? 

Slide 17 - Slide