LJ1: WJHN? Werkwoordelijk gezegde - LJ2: 6.3 Gedicht

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6 Grammatica
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6 Grammatica
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
LJ1: Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz 269.

LJ2: Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz. 260. 



Slide 2 - Slide

2. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- weet je hoe je het werkwoordelijk gezegde vindt in een zin
- weet je hoe je het onderwerp vindt in een zin
- weet je hoe je het bijvoeglijk naamwoord vindt in een zin
- weet je hoe je voorzetsels vindt in een zin

Leergebiedoverstijgende doelen: 
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 3 - Slide

3. Mini-check + arrangementen
Verdiept --> 8 of hoger: Jessica, Gijs, Jochem & Jamie
Jullie maken zelfstandig opdracht 7 t/m 11 op blz 269 t/m 271.

De rest doet mee met de mini-check.

Slide 4 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de onderstaande zin:

Ik heb een hele reep chocolade gegeten.
A
Ik
B
heb
C
heb gegeten
D
gegeten

Slide 5 - Quiz

De fietsenmaker repareert morgen mijn fiets.
Wie repareert?

Slide 6 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De gestreken broek is van een lelijke man.
A
gestreken en lelijke
B
lelijke
C
broek en lelijke
D
broek en man

Slide 7 - Quiz

Wat is het voorzetsel in onderstaande zin:
De grote zeeleguaan leeft alleen rond de Galápagoseilanden.
A
Grote
B
Leeft
C
Alleen
D
Rond

Slide 8 - Quiz

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 7 t/m 11 op blz 269 t/m 271.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

het onderwerp
De werkwoorden in een zin vertellen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.

Het onderwerp in een zin vertelt wie of wat dat doet.

Slide 11 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?
1. Je zoekt eerst het werkwoordelijk gezegde.
2. Dan stel je de vraag wie / wat + werkwoordelijk gezegde.

De leerlingen letten goed op.
Wie letten op? ....... de leerlingen.

Slide 12 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Slide

0

Slide 14 - Video

Voorzetsel

Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak.


Een voorzetsel staat meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Vind je het nog lastig? Dan maken we samen opdracht 7. 

Slide 16 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 7 t/m 11 op blz 269 t/m 271



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdracht na.
Daarna ga je in stilte lezen.
timer
1:00

Slide 17 - Slide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen LJ2
Aan het eind van deze les:
- kun je in een gedicht verbanden ontdekken tussen strofen, zoals een opsomming en een tegenstelling. 

Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 18 - Slide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): Niemand

Iedereen doet mee met de mini-check

Slide 19 - Slide

Een opsomming betekent: ...
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 20 - Quiz

Wat is een opsomming?
A
Voordat ik naar school ga, eet ik een boterham.
B
En daarom ga ik naar school.
C
Ik leer Nederlands en Wiskunde en ook Engels.
D
Vroeger lette ik nooit op in de les.

Slide 21 - Quiz

Een tegenstelling betekent: ...
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 22 - Quiz

Wat is geen tegenstelling?
A
Traag - Langzaam
B
Boven - Onder
C
Laag - Hoog
D
Gevaarlijk - Veilig

Slide 23 - Quiz

Wie maakt wat? 
Had je alle vragen goed? Dan ga je in stilte en zelfstandig aan de slag met 6.3 opdracht 6 t/m 8 op blz. 260 t/m 262. 

Lees de theorie goed door! 

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 24 - Slide

Opsomming
Bij een opsomming worden verschillende dingen achter elkaar genoemd. Deze dingen horen bij elkaar. Dat is een opsomming. 

Signaalwoorden: 
en, ook, verder, ten eerste/ten tweede, in de eerste plaats/in de tweede plaats, daarnaast, bovendien, vervolgens, ten slotte, als laatste.



Slide 25 - Slide

Tegenstellingen
Woorden die elkaar tegenovergestelde zijn, noem je een tegenstelling.

Bijvoorbeeld: boven - onder, hoog - laag, veilig - gevaarlijk. 
In een tekst worden vaak tegenstellingen gebruikt. 

Signaalwoorden: 
maar, echter, toch, niettemin, desondanks, daarentegen, enerzijds, hoewel, integendeel.

Slide 26 - Slide


Opsomming:
en, 
ook, 
verder, 
ten eerste/ten tweede, 
in de eerste plaats/in de tweede plaats, 
daarnaast, 
bovendien, 
vervolgens, 
ten slotte, 
als laatste.

Tegenstelling:
maar, 
echter, 
toch, 
niettemin, 
desondanks, 
daarentegen, 
enerzijds, 
hoewel, 
ofschoon, 
integendeel.

Opsomming
Tegenstelling

Slide 27 - Slide

Strofe
Een strofe is vergelijkbaar met een alinea in een tekst/verhaal.

Slide 28 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Vind je nog iets lastig? 
Heb je nog vragen over de instructie? 

Slide 29 - Slide

6. Zelfstandig werken
LJ1: Je maakt nu zelfstandig opdracht 7 t/m 11 op blz 269 t/m 271
LJ2: Je maakt zelfstandig 6.3 opdracht 6 t/m 8 op blz. 260 t/m 262. 



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 30 - Slide

7. Evaluatie LJ1
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- weet je hoe je het werkwoordelijk gezegde vindt in een zin?
- weet je hoe je het onderwerp vindt in een zin?
- weet je hoe je het bijvoeglijk naamwoord vindt in een zin?
- weet je hoe je voorzetsels vindt in een zin?

                         

Slide 31 - Slide

7. Evaluatie LJ2
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

 kun je in een gedicht verbanden ontdekken tussen strofen, zoals een opsomming en een tegenstelling? 

                         

Slide 32 - Slide

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk LJ1: 
Donderdag 8 juni
6.3 opdracht 7 t/m 11

Huiswerk LJ2: 
Donderdag 8 juni
6.3 opdracht 6 t/m 8
Toetsen LJ1: 
Geen



Toetsen LJ2: 
Geen

Slide 33 - Slide