Vul een werkwoord in. Kies uit: stop - doe - pak - smeer - leg - strooi - snijd
1. ... twee boterhammen uit de broodzak.
2. ... ze op je bord.
3. ... er boter op.
4. ... hagelslag op de ene boterham.
5. ... de andere boterham er bovenop.
6. ... de boterhammen door.
7. ... de boterhammen in een zakje.